Dutch

Detailed Translations for verdeeld from Dutch to French

verdeeld:

verdeeld adj

  1. verdeeld (gedeeld)

Translation Matrix for verdeeld:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
divisé gedeeld; verdeeld gedeeld; meegevoeld; niet eensgezind; oneens; onenig

Related Words for "verdeeld":


Wiktionary Translations for verdeeld:


Cross Translation:
FromToVia
verdeeld en désaccord; ne pas s'accorder uneinsvon Kontrahenten: unvereinbare Ansichten oder Meinungen vertretend

verdelen:

verdelen verbe (verdeel, verdeelt, verdeelde, verdeelden, verdeeld)

  1. verdelen (distribueren; uitreiken; ronddelen)
    diviser; partager; distribuer; répartir; fournir; remettre; procurer; allouer; verser; servir
    • diviser verbe (divise, divises, divisons, divisez, )
    • partager verbe (partage, partages, partageons, partagez, )
    • distribuer verbe (distribue, distribues, distribuons, distribuez, )
    • répartir verbe (répartis, répartit, répartissons, répartissez, )
    • fournir verbe (fournis, fournit, fournissons, fournissez, )
    • remettre verbe (remets, remet, remettons, remettez, )
    • procurer verbe (procure, procures, procurons, procurez, )
    • allouer verbe (alloue, alloues, allouons, allouez, )
    • verser verbe (verse, verses, versons, versez, )
    • servir verbe (sers, sert, servons, servez, )
  2. verdelen (verkavelen; kavelen)
  3. verdelen (ronddelen; uitreiken; uitdelen; rondgeven; rondreiken)
    distribuer; partager; répartir; diviser; distribuer à la ronde; répandre; éparpiller; faire circuler
    • distribuer verbe (distribue, distribues, distribuons, distribuez, )
    • partager verbe (partage, partages, partageons, partagez, )
    • répartir verbe (répartis, répartit, répartissons, répartissez, )
    • diviser verbe (divise, divises, divisons, divisez, )
    • répandre verbe (répands, répand, répandons, répandez, )
    • éparpiller verbe (éparpille, éparpilles, éparpillons, éparpillez, )
  4. verdelen (distribueren)
    distribuer
    • distribuer verbe (distribue, distribues, distribuons, distribuez, )

Conjugations for verdelen:

o.t.t.
  1. verdeel
  2. verdeelt
  3. verdeelt
  4. verdelen
  5. verdelen
  6. verdelen
o.v.t.
  1. verdeelde
  2. verdeelde
  3. verdeelde
  4. verdeelden
  5. verdeelden
  6. verdeelden
v.t.t.
  1. heb verdeeld
  2. hebt verdeeld
  3. heeft verdeeld
  4. hebben verdeeld
  5. hebben verdeeld
  6. hebben verdeeld
v.v.t.
  1. had verdeeld
  2. had verdeeld
  3. had verdeeld
  4. hadden verdeeld
  5. hadden verdeeld
  6. hadden verdeeld
o.t.t.t.
  1. zal verdelen
  2. zult verdelen
  3. zal verdelen
  4. zullen verdelen
  5. zullen verdelen
  6. zullen verdelen
o.v.t.t.
  1. zou verdelen
  2. zou verdelen
  3. zou verdelen
  4. zouden verdelen
  5. zouden verdelen
  6. zouden verdelen
diversen
  1. verdeel!
  2. verdeelt!
  3. verdeeld
  4. verdelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verdelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
allouer distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen toewijzen; uitkeren
distribuer distribueren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; gunnen; gunst verlenen; rondbrengen; rondzenden; schenken; thuisbezorgen; uitkeren; verlenen; verstrekken
distribuer à la ronde ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen
diviser distribueren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen delen; doorknippen; doorsnijden; opdelen; opsplitsen; splitsen
diviser en lots kavelen; verdelen; verkavelen
faire circuler ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen aangeven; aanreiken; afgeven; doorgeven; doorspelen; doorvertellen; geven; overgeven; overhandigen; rondbrieven; rondvertellen; toesteken; verder reiken
fournir distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aan tafel bedienen; aanleveren; afleveren; bedienen; bestellen; bezorgen; brengen; fourneren; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; opdienen; opdissen; overhandigen; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; toeleveren; verlenen; verschaffen; verstrekken; versturen; voorzetten; zenden; zich iets verschaffen
partager distribueren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen delen
procurer distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; overhandigen; schenken; toeleveren; verlenen; verstrekken
remettre distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aangeven; aanreiken; afgeven; aflossen; bijschenken; bijtanken; bijvullen; doorgeven; geven; inleveren; leveren; overgeven; overhandigen; overleveren; reiken; remplaceren; restitueren; retourneren; schenken; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; terugleggen; terugplaatsen; terugzenden; terugzetten; toesteken; verdagen; verder reiken; verlenen; vernieuwen; verstrekken; versturen; vervangen; verwisselen; zenden
répandre ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen afleggen; alom bekend maken; bezwijken; doorgeven; doorslaan; doorspelen; doorvertellen; een boodschap uitdragen; het onderspit delven; klaar leggen; rondbrieven; rondstrooien; rondvertellen; spreiden; tenondergaan; uitdragen; uitspreiden; uitstrooien; uitwaaieren; uitzaaien; uitzenden; uitzwermen; verbreiden; verbreider; verdeler; vergieten; verhaal vertellen; verhalen; verklappen; verkondigen; verraden; verspreiden; verstrooien; vertellen; waaieren; zich verspreiden
répartir distribueren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen delen; opdelen; opsplitsen; splitsen; verzenden
répartir en lots kavelen; verdelen; verkavelen
servir distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aan tafel bedienen; assisteren; bedienen; bijspringen; bijstaan; dienen; eten opscheppen; fungeren; gerieven; helpen; knoppen bedienen; ondersteunen; opdienen; opdissen; opscheppen; optreden als; seconderen; serveren; van dienst zijn; verstrekken; voorschotelen; voorzetten; weldoen
vendre par lots kavelen; verdelen; verkavelen
verser distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen bijstorten; binnen gieten; cadeau doen; cadeau geven; deponeren; doneren; geld overmaken; geven; gieten; gieten op; iemand iets toedienen; ingeven; ledigen; leegdrinken; leeggieten; leegmaken; op rekening storten; opdrinken; opgieten; overboeken; overgieten; overschenken; overschrijven; overstorten; overzenden; schenken; storten; uitdrinken; uitgieten; uitkeren; uitschenken; uitstorten; vergieten; verstrekken
éparpiller ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen bezaaien; inzaaien; rondstrooien; uiteenspreiden; uitwaaieren; uitzaaien; uitzenden; uitzwermen; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien; waaieren; zaaien; zich verspreiden