Summary
Dutch to French: more detail...
- aanmaak:
- aanmaken:
-
Wiktionary:
- aanmaak → fabrication
- aanmaken → fabriquer, créer, allumer, construire, enflammer, opérer, poser, préparer
Dutch
Detailed Translations for aanmaak from Dutch to French
aanmaak:
-
de aanmaak
Translation Matrix for aanmaak:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fabrication | aanmaak | aanmaken; constructie; creatie; creëren; fabricage; fabricatie; fabriceren; fabrikaat; maak; maaksel; makelij; maken; merk; produceren; product; productie; scheppen; schepping; vervaardigen; vervaardiging |
production | aanmaak | fabricage; fabricatie; maken; oogst; opbrengst van een gewas; pennenvrucht; productie; uitvoer; vervaardiging |
Wiktionary Translations for aanmaak:
aanmaak
aanmaken:
-
aanmaken (licht aansteken; ontsteken)
allumer; faire du feu; brûler; flamber; s'enflammer; prendre feu; mettre feu à-
allumer verbe (allume, allumes, allumons, allumez, allument, allumais, allumait, allumions, allumiez, allumaient, allumai, allumas, alluma, allumâmes, allumâtes, allumèrent, allumerai, allumeras, allumera, allumerons, allumerez, allumeront)
-
faire du feu verbe
-
brûler verbe (brûle, brûles, brûlons, brûlez, brûlent, brûlais, brûlait, brûlions, brûliez, brûlaient, brûlai, brûlas, brûla, brûlâmes, brûlâtes, brûlèrent, brûlerai, brûleras, brûlera, brûlerons, brûlerez, brûleront)
-
flamber verbe (flambe, flambes, flambons, flambez, flambent, flambais, flambait, flambions, flambiez, flambaient, flambai, flambas, flamba, flambâmes, flambâtes, flambèrent, flamberai, flamberas, flambera, flamberons, flamberez, flamberont)
-
s'enflammer verbe
-
prendre feu verbe
-
mettre feu à verbe
-
-
aanmaken (inschakelen; aanzetten; aandoen; starten)
allumer; mettre en marche; brancher sur; établir le contact; faire marcher; faire fonctionner; mettre en circuit-
allumer verbe (allume, allumes, allumons, allumez, allument, allumais, allumait, allumions, allumiez, allumaient, allumai, allumas, alluma, allumâmes, allumâtes, allumèrent, allumerai, allumeras, allumera, allumerons, allumerez, allumeront)
-
mettre en marche verbe
-
brancher sur verbe
-
établir le contact verbe
-
faire marcher verbe
-
faire fonctionner verbe
-
mettre en circuit verbe
-
-
aanmaken (aansteken)
Conjugations for aanmaken:
o.t.t.
- maak aan
- maakt aan
- maakt aan
- maken aan
- maken aan
- maken aan
o.v.t.
- maakte aan
- maakte aan
- maakte aan
- maakten aan
- maakten aan
- maakten aan
v.t.t.
- heb aangemaakt
- hebt aangemaakt
- heeft aangemaakt
- hebben aangemaakt
- hebben aangemaakt
- hebben aangemaakt
v.v.t.
- had aangemaakt
- had aangemaakt
- had aangemaakt
- hadden aangemaakt
- hadden aangemaakt
- hadden aangemaakt
o.t.t.t.
- zal aanmaken
- zult aanmaken
- zal aanmaken
- zullen aanmaken
- zullen aanmaken
- zullen aanmaken
o.v.t.t.
- zou aanmaken
- zou aanmaken
- zou aanmaken
- zouden aanmaken
- zouden aanmaken
- zouden aanmaken
diversen
- maak aan!
- maakt aan!
- aangemaakt
- aanmakende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanmaken (fabriceren; vervaardigen; produceren; vervaardiging; maken)
-
aanmaken (toebereiding; bereiding; bereiden)
la préparation
Translation Matrix for aanmaken:
Wiktionary Translations for aanmaken:
aanmaken
verb
aanmaken
verb
-
enflammer ; mettre le feu à.
-
bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
-
mettre en flamme.
-
exécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.
-
accomplir une œuvre, produire un effet.
-
placer, mettre sur quelque chose.
- poser → poseren; zitten; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; situeren; stationeren; aanleggen; bouwen; construeren; fitten; installeren; maken; aanmaken; bedrijven; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren
-
apprêter, disposer mettre une chose dans l’état convenable à l’usage auquel on la destiner.