Dutch
Detailed Translations for afhangen from Dutch to French
afhangen:
-
afhangen (hangen)
être accroché; incliner; tomber; retomber-
être accroché verbe
-
incliner verbe (incline, inclines, inclinons, inclinez, inclinent, inclinais, inclinait, inclinions, incliniez, inclinaient, inclinai, inclinas, inclina, inclinâmes, inclinâtes, inclinèrent, inclinerai, inclineras, inclinera, inclinerons, inclinerez, inclineront)
-
tomber verbe (tombe, tombes, tombons, tombez, tombent, tombais, tombait, tombions, tombiez, tombaient, tombai, tombas, tomba, tombâmes, tombâtes, tombèrent, tomberai, tomberas, tombera, tomberons, tomberez, tomberont)
-
retomber verbe (retombe, retombes, retombons, retombez, retombent, retombais, retombait, retombions, retombiez, retombaient, retombai, retombas, retomba, retombâmes, retombâtes, retombèrent, retomberai, retomberas, retombera, retomberons, retomberez, retomberont)
-
Conjugations for afhangen:
o.t.t.
- hang af
- hangt af
- hangt af
- hangen af
- hangen af
- hangen af
o.v.t.
- hing af
- hing af
- hing af
- hingen af
- hingen af
- hingen af
v.t.t.
- heb afgehangen
- hebt afgehangen
- heeft afgehangen
- hebben afgehangen
- hebben afgehangen
- hebben afgehangen
v.v.t.
- had afgehangen
- had afgehangen
- had afgehangen
- hadden afgehangen
- hadden afgehangen
- hadden afgehangen
o.t.t.t.
- zal afhangen
- zult afhangen
- zal afhangen
- zullen afhangen
- zullen afhangen
- zullen afhangen
o.v.t.t.
- zou afhangen
- zou afhangen
- zou afhangen
- zouden afhangen
- zouden afhangen
- zouden afhangen
diversen
- hang af!
- hangt af!
- afgehangen
- afhangende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afhangen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
incliner | afhangen; hangen | scheeftrekken |
retomber | afhangen; hangen | achteropraken; terugvallen |
tomber | afhangen; hangen | afdalen; buitelen; doen neerstorten; duikelen; eraf vallen; flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; landen; naar beneden dalen; naar beneden donderen; naar beneden komen; naar beneden storten; naar beneden vallen; neerdalen; neerkomen; neerstorten; omlaagkomen; omlaagstorten; omlaagvallen; omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op de grond komen; op zijn bek gaan; ten val komen; terechtkomen; tuimelen; vallen; zakken |
être accroché | afhangen; hangen |