Dutch
Detailed Translations for uitspelen from Dutch to French
uitspelen:
-
uitspelen
finir de jouer; déjouer; finir; terminer; terminer de jouer-
finir de jouer verbe
-
déjouer verbe (déjoue, déjoues, déjouons, déjouez, déjouent, déjouais, déjouait, déjouions, déjouiez, déjouaient, déjouai, déjouas, déjoua, déjouâmes, déjouâtes, déjouèrent, déjouerai, déjoueras, déjouera, déjouerons, déjouerez, déjoueront)
-
finir verbe (finis, finit, finissons, finissez, finissent, finissais, finissait, finissions, finissiez, finissaient, finîmes, finîtes, finirent, finirai, finiras, finira, finirons, finirez, finiront)
-
terminer verbe (termine, termines, terminons, terminez, terminent, terminais, terminait, terminions, terminiez, terminaient, terminai, terminas, termina, terminâmes, terminâtes, terminèrent, terminerai, termineras, terminera, terminerons, terminerez, termineront)
-
terminer de jouer verbe
-
Conjugations for uitspelen:
o.t.t.
- speel uit
- speelt uit
- speelt uit
- spelen uit
- spelen uit
- spelen uit
o.v.t.
- speelde uit
- speelde uit
- speelde uit
- speelden uit
- speelden uit
- speelden uit
v.t.t.
- heb uitgespeeld
- hebt uitgespeeld
- heeft uitgespeeld
- hebben uitgespeeld
- hebben uitgespeeld
- hebben uitgespeeld
v.v.t.
- had uitgespeeld
- had uitgespeeld
- had uitgespeeld
- hadden uitgespeeld
- hadden uitgespeeld
- hadden uitgespeeld
o.t.t.t.
- zal uitspelen
- zult uitspelen
- zal uitspelen
- zullen uitspelen
- zullen uitspelen
- zullen uitspelen
o.v.t.t.
- zou uitspelen
- zou uitspelen
- zou uitspelen
- zouden uitspelen
- zouden uitspelen
- zouden uitspelen
en verder
- ben uitgespeeld
- bent uitgespeeld
- is uitgespeeld
- zijn uitgespeeld
- zijn uitgespeeld
- zijn uitgespeeld
diversen
- speel uit!
- speelt uit!
- uitgespeeld
- uitspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze