Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. aanduiden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanduiden from Dutch to French

aanduiden:

aanduiden verbe (duid aan, duidt aan, duidde aan, duidden aan, aangeduid)

  1. aanduiden (iets aanwijzen; indiceren; aangeven; wijzen)
    indiquer quelquechose; désigner; montrer; signaler
    • désigner verbe (désigne, désignes, désignons, désignez, )
    • montrer verbe (montre, montres, montrons, montrez, )
    • signaler verbe (signale, signales, signalons, signalez, )

Conjugations for aanduiden:

o.t.t.
  1. duid aan
  2. duidt aan
  3. duidt aan
  4. duiden aan
  5. duiden aan
  6. duiden aan
o.v.t.
  1. duidde aan
  2. duidde aan
  3. duidde aan
  4. duidden aan
  5. duidden aan
  6. duidden aan
v.t.t.
  1. heb aangeduid
  2. hebt aangeduid
  3. heeft aangeduid
  4. hebben aangeduid
  5. hebben aangeduid
  6. hebben aangeduid
v.v.t.
  1. had aangeduid
  2. had aangeduid
  3. had aangeduid
  4. hadden aangeduid
  5. hadden aangeduid
  6. hadden aangeduid
o.t.t.t.
  1. zal aanduiden
  2. zult aanduiden
  3. zal aanduiden
  4. zullen aanduiden
  5. zullen aanduiden
  6. zullen aanduiden
o.v.t.t.
  1. zou aanduiden
  2. zou aanduiden
  3. zou aanduiden
  4. zouden aanduiden
  5. zouden aanduiden
  6. zouden aanduiden
diversen
  1. duid aan!
  2. duidt aan!
  3. aangeduid
  4. aanduidende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanduiden [znw.] nom

  1. aanduiden (aanwijzen)
    l'indication; la désignation

Translation Matrix for aanduiden:

NounRelated TranslationsOther Translations
désignation aanduiden; aanwijzen aanduiding; benaming; benoeming; naam; nominatie; term; voordracht
indication aanduiden; aanwijzen aanduiding; aanknopingspunt; aanwijzing; indicatie; instructie; spoor; symptoom; teken; toespeling; verwijzing; voorschrift
VerbRelated TranslationsOther Translations
désigner aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen aanstellen; benoemen; installeren; nader omschrijven; preciseren
indiquer quelquechose aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen
montrer aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen aan het licht komen; aanbieden; aanschouwelijk maken; aantonen; attenderen; bewijzen; demonstreren; exposeren; getuigen van; laten blijken; laten zien; offreren; openbaren; ophoesten; presenteren; publiceren; staven; tentoonstellen; tevoorschijn brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitbrengen; veraanschouwelijken; verschijnen; vertonen; voor de dag komen; voor de dag komen met; voor ogen brengen; voordedaghalen; voordoen; voorleggen; wijzen; wijzen naar
signaler aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen attenderen; bemerken; bijzetten; gewaarworden; iets aankondigen; merken; neerzetten; opmerken; plaatsen; seinen; signalen geven; signaleren; waarnemen; wijzen; zetten

Wiktionary Translations for aanduiden:

aanduiden
verb
  1. aanwijzen
aanduiden
Cross Translation:
FromToVia
aanduiden indiquer indicate — to point out; to discover; to direct to a knowledge of; to show; to make known
aanduiden marquer mark — indicate
aanduiden pointer point out — identify with a bodily gesture