Dutch
Detailed Translations for achter komen from Dutch to French
achter komen:
-
achter komen
découvrir; apprendre-
découvrir verbe (découvre, découvres, découvrons, découvrez, découvrent, découvrais, découvrait, découvrions, découvriez, découvraient, découvris, découvrit, découvrîmes, découvrîtes, découvrirent, découvrirai, découvriras, découvrira, découvrirons, découvrirez, découvriront)
-
apprendre verbe (apprends, apprend, apprenons, apprenez, apprennent, apprenais, apprenait, apprenions, appreniez, apprenaient, appris, apprit, apprîmes, apprîtes, apprirent, apprendrai, apprendras, apprendra, apprendrons, apprendrez, apprendront)
-
Conjugations for achter komen:
o.t.t.
- kom achter
- komt achter
- komt achter
- komen achter
- komen achter
- komen achter
o.v.t.
- kwam achter
- kwam achter
- kwam achter
- kwamen achter
- kwamen achter
- kwamen achter
v.t.t.
- ben achter gekomen
- bent achter gekomen
- is achter gekomen
- zijn achter gekomen
- zijn achter gekomen
- zijn achter gekomen
v.v.t.
- was achter gekomen
- was achter gekomen
- was achter gekomen
- waren achter gekomen
- waren achter gekomen
- waren achter gekomen
o.t.t.t.
- zal achter komen
- zult achter komen
- zal achter komen
- zullen achter komen
- zullen achter komen
- zullen achter komen
o.v.t.t.
- zou achter komen
- zou achter komen
- zou achter komen
- zouden achter komen
- zouden achter komen
- zouden achter komen
diversen
- kom achter!
- komt achter!
- achter gekomen
- achter komende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for achter komen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
apprendre | achter komen | aanleren; aanwennen; beschrijven; bijbrengen; doceren; eigen maken; eigenmaken; gewend raken; horen; instuderen; kennis opdoen; leerstof erin stampen; leren; mededelen; meekrijgen; meepikken; onderrichten; onderwijzen; ontdekken; oppikken; opsteken; te horen krijgen; uiteenzetten; verhalen; vernemen; vertellen; verwerven; vinden; zeggen |
découvrir | achter komen | achterhalen; bloot leggen; blootleggen; lokaliseren; ontdekken; onthullen; ontknopen; ontmaskeren; ontmoeten; ontraadselen; ontrafelen; ontsluiten; ontwaren; ontwarren; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; oplossen; opsnuffelen; opsporen; plaats toekennen; plaatsen; reveleren; te weten komen; tegenkomen; traceren; treffen; uitvissen; vinden |