Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. afplukken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afplukken from Dutch to French

afplukken:

afplukken verbe (pluk af, plukt af, plukte af, plukten af, afgeplukt)

  1. afplukken (plukken)
    cueillir; détacher; enlever; arracher; égrapper
    • cueillir verbe (cueille, cueilles, cueillons, cueillez, )
    • détacher verbe (détache, détaches, détachons, détachez, )
    • enlever verbe (enlève, enlèves, enlevons, enlevez, )
    • arracher verbe (arrache, arraches, arrachons, arrachez, )
    • égrapper verbe (égrappe, égrappes, égrappons, égrappez, )
  2. afplukken
    cueillir
    • cueillir verbe (cueille, cueilles, cueillons, cueillez, )

Conjugations for afplukken:

o.t.t.
  1. pluk af
  2. plukt af
  3. plukt af
  4. plukken af
  5. plukken af
  6. plukken af
o.v.t.
  1. plukte af
  2. plukte af
  3. plukte af
  4. plukten af
  5. plukten af
  6. plukten af
v.t.t.
  1. heb afgeplukt
  2. hebt afgeplukt
  3. heeft afgeplukt
  4. hebben afgeplukt
  5. hebben afgeplukt
  6. hebben afgeplukt
v.v.t.
  1. had afgeplukt
  2. had afgeplukt
  3. had afgeplukt
  4. hadden afgeplukt
  5. hadden afgeplukt
  6. hadden afgeplukt
o.t.t.t.
  1. zal afplukken
  2. zult afplukken
  3. zal afplukken
  4. zullen afplukken
  5. zullen afplukken
  6. zullen afplukken
o.v.t.t.
  1. zou afplukken
  2. zou afplukken
  3. zou afplukken
  4. zouden afplukken
  5. zouden afplukken
  6. zouden afplukken
diversen
  1. pluk af!
  2. plukt af!
  3. afgeplukt
  4. afplukkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afplukken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
arracher afplukken; plukken aan flarden scheuren; afbreken; afklemmen; afknellen; afknijpen; afrukken; afscheuren; breken; ergens uitscheuren; gappen; iem. afdwingen; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omblazen; omverhalen; omverrukken; omverwaaien; omwaaien; ontlokken; ontrukken; onttrekken; rooien; rukken; slopen; snaaien; stelen; stuk scheuren; trekken; uit elkaar halen; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; uitrukken; uitscheuren; verscheuren; weggraaien; wegpikken; wegrukken
cueillir afplukken; plukken bijeenzamelen; opeenhopen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; sparen; vergaren; verzamelen
détacher afplukken; plukken afhaken; afkoppelen; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplitsen; afspoelen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzonderen; detacheren; eruitstappen; gaan; heengaan; kraken; losbreken; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; losslaan; lossnijden; lostornen; loswerken; niet-beschikbaar maken; opbreken; openbreken; opgeven; ophouden; opstappen; scheiden; separeren; splitsen; stoppen; tewerkstellen; tornen; uithalen; uittrekken; uitzenden; vertrekken; weggaan
enlever afplukken; plukken aanwrijven; achteroverdrukken; afhalen; afnemen; afrukken; afscheuren; benemen; beroven; beroven van; beschuldigen; bestelen; blameren; depriveren; erafhalen; eruit nemen; gappen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; inpikken; jatten; kapen; kidnappen; kwalijk nemen; laken; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegstelen; legen; loshalen; lospeuteren; losplukken; meenemen; naar buiten halen; nadragen; ontfutselen; ontkleden; ontnemen; ontvoeren; ontvreemden; ophalen; pikken; plunderen; roven; ruimen; schaken; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitdoen; uitgommen; uithalen; uitkleden; uitnemen; uittrekken; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; vlakken; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegsnijden; wegsteken; wegstoppen; wegvegen; wissen
égrapper afplukken; plukken

Wiktionary Translations for afplukken: