Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. afschrijven:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afschrijven from Dutch to French

afschrijven:

afschrijven verbe (schrijf af, schrijft af, schreef af, schreven af, afgeschreven)

  1. afschrijven
    débiter; supprimer
    • débiter verbe (débite, débites, débitons, débitez, )
    • supprimer verbe (supprime, supprimes, supprimons, supprimez, )
  2. afschrijven
    amortir
    • amortir verbe (amortis, amortit, amortissons, amortissez, )

Conjugations for afschrijven:

o.t.t.
  1. schrijf af
  2. schrijft af
  3. schrijft af
  4. schrijven af
  5. schrijven af
  6. schrijven af
o.v.t.
  1. schreef af
  2. schreef af
  3. schreef af
  4. schreven af
  5. schreven af
  6. schreven af
v.t.t.
  1. heb afgeschreven
  2. hebt afgeschreven
  3. heeft afgeschreven
  4. hebben afgeschreven
  5. hebben afgeschreven
  6. hebben afgeschreven
v.v.t.
  1. had afgeschreven
  2. had afgeschreven
  3. had afgeschreven
  4. hadden afgeschreven
  5. hadden afgeschreven
  6. hadden afgeschreven
o.t.t.t.
  1. zal afschrijven
  2. zult afschrijven
  3. zal afschrijven
  4. zullen afschrijven
  5. zullen afschrijven
  6. zullen afschrijven
o.v.t.t.
  1. zou afschrijven
  2. zou afschrijven
  3. zou afschrijven
  4. zouden afschrijven
  5. zouden afschrijven
  6. zouden afschrijven
diversen
  1. schrijf af!
  2. schrijft af!
  3. afgeschreven
  4. afschrijvende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afschrijven [znw.] nom

  1. afschrijven
    l'achèvement

Translation Matrix for afschrijven:

NounRelated TranslationsOther Translations
achèvement afschrijven afbouwen; afhaken; afkrijgen; afmaken; afwerken; beëindiging; completering; conclusie; einde; eindigen; kappen; ophouden; slot; slotbeschouwing; sluiting; staken; uitscheiden; volbrenging; voltooiing
VerbRelated TranslationsOther Translations
amortir afschrijven aflossen; inlossen
débiter afschrijven debiteren
supprimer afschrijven afbestellen; afbreken; afgelasten; afkrijgen; afmaken; afronden; afschaffen; afwerken; afzeggen; annuleren; beëindigen; breken; completeren; doden; doodmaken; doodslaan; een einde maken aan; intrekken; klaarkrijgen; klaarmaken; liquideren; neerhalen; nietig verklaren; nullificeren; ombrengen; omverhalen; ondervangen; opbreken; opdoeken; opheffen; slopen; teniet doen; uit elkaar halen; uitroeien; van kant maken; verijdelen; vermoorden; vernietigen; verwijderen; volbrengen; volmaken; voltooien; zuur opbreken

Wiktionary Translations for afschrijven:


Cross Translation:
FromToVia
afschrijven prélever abbuchen — (transitiv) einen Geldbetrag von einem Konto rechnerisch abziehen, subtrahieren