Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. afsnoepen:


Dutch

Detailed Translations for afsnoepen from Dutch to French

afsnoepen:

afsnoepen [znw.] nom

  1. afsnoepen

afsnoepen verbe (snoep af, snoept af, snoepte af, snoepten af, afgesnoept)

  1. afsnoepen
    chiper
    • chiper verbe (chipe, chipes, chipons, chipez, )

Conjugations for afsnoepen:

o.t.t.
  1. snoep af
  2. snoept af
  3. snoept af
  4. snoepen af
  5. snoepen af
  6. snoepen af
o.v.t.
  1. snoepte af
  2. snoepte af
  3. snoepte af
  4. snoepten af
  5. snoepten af
  6. snoepten af
v.t.t.
  1. heb afgesnoept
  2. hebt afgesnoept
  3. heeft afgesnoept
  4. hebben afgesnoept
  5. hebben afgesnoept
  6. hebben afgesnoept
v.v.t.
  1. had afgesnoept
  2. had afgesnoept
  3. had afgesnoept
  4. hadden afgesnoept
  5. hadden afgesnoept
  6. hadden afgesnoept
o.t.t.t.
  1. zal afsnoepen
  2. zult afsnoepen
  3. zal afsnoepen
  4. zullen afsnoepen
  5. zullen afsnoepen
  6. zullen afsnoepen
o.v.t.t.
  1. zou afsnoepen
  2. zou afsnoepen
  3. zou afsnoepen
  4. zouden afsnoepen
  5. zouden afsnoepen
  6. zouden afsnoepen
diversen
  1. snoep af!
  2. snoept af!
  3. afgesnoept
  4. afsnoepende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afsnoepen:

NounRelated TranslationsOther Translations
fait de chiper afsnoepen
fait de souffler afsnoepen
VerbRelated TranslationsOther Translations
chiper afsnoepen achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; snoepen; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken