Dutch
Detailed Translations for afzuigen from Dutch to French
afzuigen:
-
afzuigen (fellatio doen; pijpen; zuigen)
sucer; téter-
sucer verbe (suce, suces, suçons, sucez, sucent, suçais, suçait, sucions, suciez, suçaient, suçai, suças, suça, suçâmes, suçâtes, sucèrent, sucerai, suceras, sucera, sucerons, sucerez, suceront)
-
téter verbe (tète, tètes, tétons, tétez, tètent, tétais, tétait, tétions, tétiez, tétaient, tétai, tétas, téta, tétâmes, tétâtes, tétèrent, téterai, téteras, tétera, téterons, téterez, téteront)
-
-
afzuigen (wegzuigen; opzuigen)
attiter; drainer; aspirer-
attiter verbe
-
drainer verbe (draine, draines, drainons, drainez, drainent, drainais, drainait, drainions, drainiez, drainaient, drainai, drainas, draina, drainâmes, drainâtes, drainèrent, drainerai, draineras, drainera, drainerons, drainerez, draineront)
-
aspirer verbe (aspire, aspires, aspirons, aspirez, aspirent, aspirais, aspirait, aspirions, aspiriez, aspiraient, aspirai, aspiras, aspira, aspirâmes, aspirâtes, aspirèrent, aspirerai, aspireras, aspirera, aspirerons, aspirerez, aspireront)
-
Conjugations for afzuigen:
o.t.t.
- zuig af
- zuigt af
- zuigt af
- zuigen af
- zuigen af
- zuigen af
o.v.t.
- zoog af
- zoog af
- zoog af
- zogen af
- zogen af
- zogen af
v.t.t.
- heb afgezogen
- hebt afgezogen
- heeft afgezogen
- hebben afgezogen
- hebben afgezogen
- hebben afgezogen
v.v.t.
- had afgezogen
- had afgezogen
- had afgezogen
- hadden afgezogen
- hadden afgezogen
- hadden afgezogen
o.t.t.t.
- zal afzuigen
- zult afzuigen
- zal afzuigen
- zullen afzuigen
- zullen afzuigen
- zullen afzuigen
o.v.t.t.
- zou afzuigen
- zou afzuigen
- zou afzuigen
- zouden afzuigen
- zouden afzuigen
- zouden afzuigen
diversen
- zuig af!
- zuigt af!
- afgezogen
- afzuigende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afzuigen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
téter | volzuigen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
aspirer | afzuigen; opzuigen; wegzuigen | absorberen; bedoelen; beogen; een snuif nemen; hopen; iets ophalen; insnuiven; opnemen; opslorpen; opslurpen; opsnuiven; snuiven; spinzen; ten doel hebben; van hoop vervuld zijn; verlangen |
attiter | afzuigen; opzuigen; wegzuigen | |
drainer | afzuigen; opzuigen; wegzuigen | afwateren |
sucer | afzuigen; fellatio doen; pijpen; zuigen | kluiven; knauwen; leegzuigen; lurken; sabbelen; slurpen; uitzuigen; zuigen |
téter | afzuigen; fellatio doen; pijpen; zuigen | lurken; sabbelen; zuigen |