Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. bekleden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bekleden from Dutch to French

bekleden:

bekleden verbe (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)

  1. bekleden (bedekken; overtrekken)
    couvrir; recouvrir; tapisser; remplir; exercer; revêtir; se couvrir; occuper; décalquer
    • couvrir verbe (couvre, couvres, couvrons, couvrez, )
    • recouvrir verbe (recouvre, recouvres, recouvrons, recouvrez, )
    • tapisser verbe (tapisse, tapisses, tapissons, tapissez, )
    • remplir verbe (remplis, remplit, remplissons, remplissez, )
    • exercer verbe (exerce, exerces, exerçons, exercez, )
    • revêtir verbe (revêts, revêt, revêtons, revêtez, )
    • se couvrir verbe
    • occuper verbe (occupe, occupes, occupons, occupez, )
    • décalquer verbe (décalque, décalques, décalquons, décalquez, )
  2. bekleden (van bekleding voorzien; overtrekken; stofferen)
    revêtir; tapisser; recouvrir; couvrir; garnir; décorer
    • revêtir verbe (revêts, revêt, revêtons, revêtez, )
    • tapisser verbe (tapisse, tapisses, tapissons, tapissez, )
    • recouvrir verbe (recouvre, recouvres, recouvrons, recouvrez, )
    • couvrir verbe (couvre, couvres, couvrons, couvrez, )
    • garnir verbe (garnis, garnit, garnissons, garnissez, )
    • décorer verbe (décore, décores, décorons, décorez, )

Conjugations for bekleden:

o.t.t.
  1. bekleed
  2. bekleedt
  3. bekleedt
  4. bekleden
  5. bekleden
  6. bekleden
o.v.t.
  1. bekleedde
  2. bekleedde
  3. bekleedde
  4. bekleedden
  5. bekleedden
  6. bekleedden
v.t.t.
  1. heb bekleed
  2. hebt bekleed
  3. heeft bekleed
  4. hebben bekleed
  5. hebben bekleed
  6. hebben bekleed
v.v.t.
  1. had bekleed
  2. had bekleed
  3. had bekleed
  4. hadden bekleed
  5. hadden bekleed
  6. hadden bekleed
o.t.t.t.
  1. zal bekleden
  2. zult bekleden
  3. zal bekleden
  4. zullen bekleden
  5. zullen bekleden
  6. zullen bekleden
o.v.t.t.
  1. zou bekleden
  2. zou bekleden
  3. zou bekleden
  4. zouden bekleden
  5. zouden bekleden
  6. zouden bekleden
diversen
  1. bekleed!
  2. bekleedt!
  3. bekleed
  4. bekledend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bekleden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
couvrir bedekken; bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien afdekken; afschermen; afschutten; bedekken; begroeien; bemantelen; berichten; beschermen; beschutten; bestrijken; bestrooien; bezaaien; blinderen; compenseren; dekken; emballeren; goedmaken; hullen; informeren; inhullen; inpakken; inwikkelen; kaften; maskeren; meedelen; melden; met gespannen voorwerp omsluiten; omhullen; omspannen; overkappen; overspannen; overwelven; rapporteren; tijd in beslag nemen; vergoeden; verhullen; verpakken; verslag uitbrengen; versluieren
décalquer bedekken; bekleden; overtrekken calqueren
décorer bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien aankleden; decoreren; een onderscheidingsteken geven; make-up aanbrengen; onderscheiden; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; optutten; ridderen; tooien; verfraaien; verluchten; versieren; versieringen aanbrengen; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren
exercer bedekken; bekleden; overtrekken beoefenen; exerceren; functie bekleden; herhalen; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; trainen; uitoefenen; vervullen
garnir bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien afwerken; garneren; make-up aanbrengen; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; optutten; schotels garneren; tooien; verfraaien; verluchten; versieren; zich mooi maken
occuper bedekken; bekleden; overtrekken bezetten; bezighouden; ontoegankelijk maken; veroveren
recouvrir bedekken; bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien dekken; emballeren; inpakken; inwikkelen; overdekken; overkappen; overwelven; verpakken
remplir bedekken; bekleden; overtrekken aanvullen; beslaan; bijvullen; completeren; farceren; invullen; opvullen; ruimte innemen; toevoegen; volgieten; volgooien; volmaken; volplempen; volpompen; volschenken; volstorten; voltallig maken; vullen
revêtir bedekken; bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien aantrekken; andere kleren aantrekken; dichttrekken; functie bekleden; omkleden; verkleden; vervullen
se couvrir bedekken; bekleden; overtrekken aandoen; aankleden; aantrekken; betrekken
tapisser bedekken; bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien behangen; beplakken
OtherRelated TranslationsOther Translations
se couvrir beslaan

Wiktionary Translations for bekleden:

bekleden
verb
  1. met stof bedekken
  2. een ambt vervullen
bekleden
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
  2. Couvrir de nouveau. (Sens général)
  3. pourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
  4. revêtir, orner de tapisserie les murailles d’une salle, d’une chambre, etc. note Se dit en parlant de la salle, de la pièce ou en parlant des choses qui les couvrent ou les tapissent.

Cross Translation:
FromToVia
bekleden couvrir coat — to cover with a coat of some material

Related Translations for bekleden