Summary
Dutch to French: more detail...
- bengelen:
- bengel:
-
Wiktionary:
- bengelen → pendre, pendouiller
- bengel → gamin, garnement, morpion
- bengel → fripouille, canaille, crapule, garnement
Dutch
Detailed Translations for bengelen from Dutch to French
bengelen:
-
bengelen (slingeren)
pendiller; osciller; se balancer-
pendiller verbe (pendille, pendilles, pendillons, pendillez, pendillent, pendillais, pendillait, pendillions, pendilliez, pendillaient, pendillai, pendillas, pendilla, pendillâmes, pendillâtes, pendillèrent, pendillerai, pendilleras, pendillera, pendillerons, pendillerez, pendilleront)
-
osciller verbe (oscille, oscilles, oscillons, oscillez, oscillent, oscillais, oscillait, oscillions, oscilliez, oscillaient, oscillai, oscillas, oscilla, oscillâmes, oscillâtes, oscillèrent, oscillerai, oscilleras, oscillera, oscillerons, oscillerez, oscilleront)
-
se balancer verbe
-
Conjugations for bengelen:
o.t.t.
- bengel
- bengelt
- bengelt
- bengelen
- bengelen
- bengelen
o.v.t.
- bengelde
- bengelde
- bengelde
- bengelden
- bengelden
- bengelden
v.t.t.
- heb gebengeld
- hebt gebengeld
- heeft gebengeld
- hebben gebengeld
- hebben gebengeld
- hebben gebengeld
v.v.t.
- had gebengeld
- had gebengeld
- had gebengeld
- hadden gebengeld
- hadden gebengeld
- hadden gebengeld
o.t.t.t.
- zal bengelen
- zult bengelen
- zal bengelen
- zullen bengelen
- zullen bengelen
- zullen bengelen
o.v.t.t.
- zou bengelen
- zou bengelen
- zou bengelen
- zouden bengelen
- zouden bengelen
- zouden bengelen
diversen
- bengel!
- bengelt!
- gebengeld
- bengelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bengelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
osciller | bengelen; slingeren | deinen; flakkeren; flikkeren; fluctueren; golven; heen en weer zwaaien; oscilleren; schommelen; slingeren; variëren; vlammen; wankelen; wiebelen; wiegelen; wiegen; wriggelen; wrikken; zwaaien; zwenken |
pendiller | bengelen; slingeren | |
se balancer | bengelen; slingeren | deinen; golven; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen; zwaaien; zwenken |
Related Words for "bengelen":
Wiktionary Translations for bengelen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bengelen | → pendre; pendouiller | ↔ dangle — hang loosely |