Dutch
Detailed Translations for beving from Dutch to French
beving:
-
de beving (gebeef)
Translation Matrix for beving:
Noun | Related Translations | Other Translations |
chevrotement | beving; gebeef | |
frisson | beving; gebeef | bibberen; huiverigheid; huivering; rillen; rilling; siddering |
frémissement | beving; gebeef | bibberatie; bibberen; geritsel; geruis; gesuis; getintel; huiverigheid; huivering; rillen; rilling; ritseling; ruis; siddering; suizing; tinteling |
tremblement | beving; gebeef | beven; bibberen; rillen; tremor; trilling; vibratie |
ébranlement | beving; gebeef | bonzen; dreunen; gedreun |
beving form of bevangen:
-
bevangen
prendre; saisir-
prendre verbe (prends, prend, prenons, prenez, prennent, prenais, prenait, prenions, preniez, prenaient, pris, prit, prîmes, prîtes, prirent, prendrai, prendras, prendra, prendrons, prendrez, prendront)
-
saisir verbe (saisis, saisit, saisissons, saisissez, saisissent, saisissais, saisissait, saisissions, saisissiez, saisissaient, saisîmes, saisîtes, saisirent, saisirai, saisiras, saisira, saisirons, saisirez, saisiront)
-
Conjugations for bevangen:
o.t.t.
- bevang
- bevangt
- bevangt
- bevangen
- bevangen
- bevangen
o.v.t.
- beving
- beving
- beving
- bevingen
- bevingen
- bevingen
v.t.t.
- heb bevangen
- hebt bevangen
- heeft bevangen
- hebben bevangen
- hebben bevangen
- hebben bevangen
v.v.t.
- had bevangen
- had bevangen
- had bevangen
- hadden bevangen
- hadden bevangen
- hadden bevangen
o.t.t.t.
- zal bevangen
- zult bevangen
- zal bevangen
- zullen bevangen
- zullen bevangen
- zullen bevangen
o.v.t.t.
- zou bevangen
- zou bevangen
- zou bevangen
- zouden bevangen
- zouden bevangen
- zouden bevangen
diversen
- bevang!
- bevangt!
- bevangen
- bevangend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bevangen:
Related Words for "bevangen":
Wiktionary Translations for bevangen:
bevangen
verb
-
Traductions à trier suivant le sens
- abattre → afbreken; slopen; neerhalen; kappen; vellen; neervellen; wippen; afhakken; afhouwen; afkappen; omhakken; deprimeren; neerdrukken; neerslachtig maken; terneerdrukken; delven; opduikelen; opgraven; rooien; uitgraven; winnen; uitputten; putten uit; omkappen; slachten; afslachten; fnuiken; verzwakken; bevangen; overwinnen; verslaan; zegevieren; neerkomen; doden; doodmaken; ombrengen; doodschieten; fusilleren; de moed ontnemen; ontmoedigen; afleggen; aflopen; doorgaan; gaan door; bedaren; geruststellen; kalmeren; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen
-
monter au-dessus.
-
remporter la victoire sur ses ennemis, dans la guerre.