Dutch
Detailed Translations for bijstaan from Dutch to French
bijstaan:
-
bijstaan (helpen; assisteren; ondersteunen; seconderen; bijspringen; weldoen)
aider; assister; prêter son aide; tendre la main; seconder; rendre service; secourir; être au service de; venir en aide de; servir; dépanner; être utile à; être serviable; soigner; montrer de l'obligeance-
aider verbe (aide, aides, aidons, aidez, aident, aidais, aidait, aidions, aidiez, aidaient, aidai, aidas, aida, aidâmes, aidâtes, aidèrent, aiderai, aideras, aidera, aiderons, aiderez, aideront)
-
assister verbe (assiste, assistes, assistons, assistez, assistent, assistais, assistait, assistions, assistiez, assistaient, assistai, assistas, assista, assistâmes, assistâtes, assistèrent, assisterai, assisteras, assistera, assisterons, assisterez, assisteront)
-
prêter son aide verbe
-
tendre la main verbe
-
seconder verbe (seconde, secondes, secondons, secondez, secondent, secondais, secondait, secondions, secondiez, secondaient, secondai, secondas, seconda, secondâmes, secondâtes, secondèrent, seconderai, seconderas, secondera, seconderons, seconderez, seconderont)
-
rendre service verbe
-
secourir verbe (secours, secourt, secourons, secourez, secourent, secourais, secourait, secourions, secouriez, secouraient, secourus, secourut, secourûmes, secourûtes, secoururent, secourrai, secourras, secourra, secourrons, secourrez, secourront)
-
être au service de verbe
-
venir en aide de verbe
-
servir verbe (sers, sert, servons, servez, servent, servais, servait, servions, serviez, servaient, servis, servit, servîmes, servîtes, servirent, servirai, serviras, servira, servirons, servirez, serviront)
-
dépanner verbe (dépanne, dépannes, dépannons, dépannez, dépannent, dépannais, dépannait, dépannions, dépanniez, dépannaient, dépannai, dépannas, dépanna, dépannâmes, dépannâtes, dépannèrent, dépannerai, dépanneras, dépannera, dépannerons, dépannerez, dépanneront)
-
être utile à verbe
-
être serviable verbe
-
soigner verbe (soigne, soignes, soignons, soignez, soignent, soignais, soignait, soignions, soigniez, soignaient, soignai, soignas, soigna, soignâmes, soignâtes, soignèrent, soignerai, soigneras, soignera, soignerons, soignerez, soigneront)
-
montrer de l'obligeance verbe
-
Conjugations for bijstaan:
o.t.t.
- sta bij
- staat bij
- staat bij
- staan bij
- staan bij
- staan bij
o.v.t.
- stond bij
- stond bij
- stond bij
- stonden bij
- stonden bij
- stonden bij
v.t.t.
- heb bijgestaan
- hebt bijgestaan
- heeft bijgestaan
- hebben bijgestaan
- hebben bijgestaan
- hebben bijgestaan
v.v.t.
- had bijgestaan
- had bijgestaan
- had bijgestaan
- hadden bijgestaan
- hadden bijgestaan
- hadden bijgestaan
o.t.t.t.
- zal bijstaan
- zult bijstaan
- zal bijstaan
- zullen bijstaan
- zullen bijstaan
- zullen bijstaan
o.v.t.t.
- zou bijstaan
- zou bijstaan
- zou bijstaan
- zouden bijstaan
- zouden bijstaan
- zouden bijstaan
diversen
- sta bij!
- staat bij!
- bijgestaan
- bijstaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze