Dutch
Detailed Translations for bijviel from Dutch to French
bijviel form of bijvallen:
-
bijvallen (gelijk geven; steunen)
approuver; consentir; donner raison; souscrire à; être d'accord avec-
approuver verbe (approuve, approuves, approuvons, approuvez, approuvent, approuvais, approuvait, approuvions, approuviez, approuvaient, approuvai, approuvas, approuva, approuvâmes, approuvâtes, approuvèrent, approuverai, approuveras, approuvera, approuverons, approuverez, approuveront)
-
consentir verbe (consens, consent, consentons, consentez, consentent, consentais, consentait, consentions, consentiez, consentaient, consentis, consentit, consentîmes, consentîtes, consentirent, consentirai, consentiras, consentira, consentirons, consentirez, consentiront)
-
donner raison verbe
-
souscrire à verbe
-
être d'accord avec verbe
-
-
bijvallen (instemmen; rugsteunen; steunen)
soutenir; approuver; appuyer; consentir-
soutenir verbe (soutiens, soutient, soutenons, soutenez, soutiennent, soutenais, soutenait, soutenions, souteniez, soutenaient, soutins, soutint, soutînmes, soutîntes, soutinrent, soutiendrai, soutiendras, soutiendra, soutiendrons, soutiendrez, soutiendront)
-
approuver verbe (approuve, approuves, approuvons, approuvez, approuvent, approuvais, approuvait, approuvions, approuviez, approuvaient, approuvai, approuvas, approuva, approuvâmes, approuvâtes, approuvèrent, approuverai, approuveras, approuvera, approuverons, approuverez, approuveront)
-
appuyer verbe (appuie, appuies, appuyons, appuyez, appuient, appuyais, appuyait, appuyions, appuyiez, appuyaient, appuyai, appuyas, appuya, appuyâmes, appuyâtes, appuyèrent, appuierai, appuieras, appuiera, appuierons, appuierez, appuieront)
-
consentir verbe (consens, consent, consentons, consentez, consentent, consentais, consentait, consentions, consentiez, consentaient, consentis, consentit, consentîmes, consentîtes, consentirent, consentirai, consentiras, consentira, consentirons, consentirez, consentiront)
-
Conjugations for bijvallen:
o.t.t.
- val bij
- valt bij
- valt bij
- vallen bij
- vallen bij
- vallen bij
o.v.t.
- viel bij
- viel bij
- viel bij
- vielen bij
- vielen bij
- vielen bij
v.t.t.
- ben bijgevallen
- bent bijgevallen
- is bijgevallen
- zijn bijgevallen
- zijn bijgevallen
- zijn bijgevallen
v.v.t.
- was bijgevallen
- was bijgevallen
- was bijgevallen
- waren bijgevallen
- waren bijgevallen
- waren bijgevallen
o.t.t.t.
- zal bijvallen
- zult bijvallen
- zal bijvallen
- zullen bijvallen
- zullen bijvallen
- zullen bijvallen
o.v.t.t.
- zou bijvallen
- zou bijvallen
- zou bijvallen
- zouden bijvallen
- zouden bijvallen
- zouden bijvallen
diversen
- val bij!
- valt bij!
- bijgevallen
- bijvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze