Dutch
Detailed Translations for binnenmarcheren from Dutch to French
binnenmarcheren:
binnenmarcheren verbe (marcheer binnen, marcheert binnen, marcheerde binnen, marcheerden binnen, binnengemarcheerd)
-
binnenmarcheren (binnentrekken)
envahir; pénétrer dans-
envahir verbe (envahis, envahit, envahissons, envahissez, envahissent, envahissais, envahissait, envahissions, envahissiez, envahissaient, envahîmes, envahîtes, envahirent, envahirai, envahiras, envahira, envahirons, envahirez, envahiront)
-
pénétrer dans verbe
-
Conjugations for binnenmarcheren:
o.t.t.
- marcheer binnen
- marcheert binnen
- marcheert binnen
- marcheren binnen
- marcheren binnen
- marcheren binnen
o.v.t.
- marcheerde binnen
- marcheerde binnen
- marcheerde binnen
- marcheerden binnen
- marcheerden binnen
- marcheerden binnen
v.t.t.
- ben binnengemarcheerd
- bent binnengemarcheerd
- is binnengemarcheerd
- zijn binnengemarcheerd
- zijn binnengemarcheerd
- zijn binnengemarcheerd
v.v.t.
- was binnengemarcheerd
- was binnengemarcheerd
- was binnengemarcheerd
- waren binnengemarcheerd
- waren binnengemarcheerd
- waren binnengemarcheerd
o.t.t.t.
- zal binnenmarcheren
- zult binnenmarcheren
- zal binnenmarcheren
- zullen binnenmarcheren
- zullen binnenmarcheren
- zullen binnenmarcheren
o.v.t.t.
- zou binnenmarcheren
- zou binnenmarcheren
- zou binnenmarcheren
- zouden binnenmarcheren
- zouden binnenmarcheren
- zouden binnenmarcheren
diversen
- marcheer binnen!
- marcheert binnen!
- binnengemarcheerd
- binnenmarcherend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze