Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. buffel:
  2. buffelen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for buffel from Dutch to French

buffel:

buffel [de ~ (m)] nom

  1. de buffel (karbouw)
    le buffle; le boeuf à bosse

Translation Matrix for buffel:

NounRelated TranslationsOther Translations
boeuf à bosse buffel; karbouw
buffle buffel; karbouw

Related Words for "buffel":

  • buffelen, buffels, buffeltje, buffeltjes

Wiktionary Translations for buffel:

buffel
noun
  1. zool|nocat=1 Une des espèces d’antilope d’Afrique dont les cornes annelées à double courbure ont la pointe en arrière, nom vernaculaire de plusieurs espèces de bovidés.
  2. élevage|fr Nom donné à plusieurs espèces de bovidés sauvages ou domestiques des genres Bubalus et Syncerus.

Cross Translation:
FromToVia
buffel buffle buffalo — Old World mammals
buffel bison buffalo — North American bison

buffelen:

buffelen verbe (buffel, buffelt, buffelde, buffelden, gebuffeld)

  1. buffelen (hard werken; half dood werken; afbeulen; )
    travailler dur; se tuer à la tâche; surmener; peiner; trimer
    • surmener verbe (surmène, surmènes, surmenons, surmenez, )
    • peiner verbe (peine, peines, peinons, peinez, )
    • trimer verbe (trime, trimes, trimons, trimez, )

Conjugations for buffelen:

o.t.t.
  1. buffel
  2. buffelt
  3. buffelt
  4. buffelen
  5. buffelen
  6. buffelen
o.v.t.
  1. buffelde
  2. buffelde
  3. buffelde
  4. buffelden
  5. buffelden
  6. buffelden
v.t.t.
  1. heb gebuffeld
  2. hebt gebuffeld
  3. heeft gebuffeld
  4. hebben gebuffeld
  5. hebben gebuffeld
  6. hebben gebuffeld
v.v.t.
  1. had gebuffeld
  2. had gebuffeld
  3. had gebuffeld
  4. hadden gebuffeld
  5. hadden gebuffeld
  6. hadden gebuffeld
o.t.t.t.
  1. zal buffelen
  2. zult buffelen
  3. zal buffelen
  4. zullen buffelen
  5. zullen buffelen
  6. zullen buffelen
o.v.t.t.
  1. zou buffelen
  2. zou buffelen
  3. zou buffelen
  4. zouden buffelen
  5. zouden buffelen
  6. zouden buffelen
diversen
  1. buffel!
  2. buffelt!
  3. gebuffeld
  4. buffelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for buffelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
peiner aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; tobben; zich afsloven; zwoegen
se tuer à la tâche aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven aanpoten; flink aanpakken; hard werken
surmener aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven
travailler dur aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven aanpoten; flink aanpakken; hard werken
trimer aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven tobben

Related Words for "buffelen":