Dutch
Detailed Translations for buitelen from Dutch to French
buitelen:
-
buitelen (duikelen)
tomber; renverser; basculer; dégringoler; culbuter; faire la culbute-
tomber verbe (tombe, tombes, tombons, tombez, tombent, tombais, tombait, tombions, tombiez, tombaient, tombai, tombas, tomba, tombâmes, tombâtes, tombèrent, tomberai, tomberas, tombera, tomberons, tomberez, tomberont)
-
renverser verbe (renverse, renverses, renversons, renversez, renversent, renversais, renversait, renversions, renversiez, renversaient, renversai, renversas, renversa, renversâmes, renversâtes, renversèrent, renverserai, renverseras, renversera, renverserons, renverserez, renverseront)
-
basculer verbe (bascule, bascules, basculons, basculez, basculent, basculais, basculait, basculions, basculiez, basculaient, basculai, basculas, bascula, basculâmes, basculâtes, basculèrent, basculerai, basculeras, basculera, basculerons, basculerez, basculeront)
-
dégringoler verbe (dégringole, dégringoles, dégringolons, dégringolez, dégringolent, dégringolais, dégringolait, dégringolions, dégringoliez, dégringolaient, dégringolai, dégringolas, dégringola, dégringolâmes, dégringolâtes, dégringolèrent, dégringolerai, dégringoleras, dégringolera, dégringolerons, dégringolerez, dégringoleront)
-
culbuter verbe (culbute, culbutes, culbutons, culbutez, culbutent, culbutais, culbutait, culbutions, culbutiez, culbutaient, culbutai, culbutas, culbuta, culbutâmes, culbutâtes, culbutèrent, culbuterai, culbuteras, culbutera, culbuterons, culbuterez, culbuteront)
-
faire la culbute verbe
-
Conjugations for buitelen:
o.t.t.
- buitel
- buitelt
- buitelt
- buitelen
- buitelen
- buitelen
o.v.t.
- buitelde
- buitelde
- buitelde
- buitelden
- buitelden
- buitelden
v.t.t.
- ben gebuiteld
- bent gebuiteld
- is gebuiteld
- zijn gebuiteld
- zijn gebuiteld
- zijn gebuiteld
v.v.t.
- was gebuiteld
- was gebuiteld
- was gebuiteld
- waren gebuiteld
- waren gebuiteld
- waren gebuiteld
o.t.t.t.
- zal buitelen
- zult buitelen
- zal buitelen
- zullen buitelen
- zullen buitelen
- zullen buitelen
o.v.t.t.
- zou buitelen
- zou buitelen
- zou buitelen
- zouden buitelen
- zouden buitelen
- zouden buitelen
diversen
- buitel!
- buitelt!
- gebuiteld
- buitelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze