Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. distribueren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for distribueren from Dutch to French

distribueren:

distribueren verbe (distribueer, distribueert, distribueerde, distribueerden, gedistribueerd)

  1. distribueren (verdelen; uitreiken; ronddelen)
    diviser; partager; distribuer; répartir; fournir; remettre; procurer; allouer; verser; servir
    • diviser verbe (divise, divises, divisons, divisez, )
    • partager verbe (partage, partages, partageons, partagez, )
    • distribuer verbe (distribue, distribues, distribuons, distribuez, )
    • répartir verbe (répartis, répartit, répartissons, répartissez, )
    • fournir verbe (fournis, fournit, fournissons, fournissez, )
    • remettre verbe (remets, remet, remettons, remettez, )
    • procurer verbe (procure, procures, procurons, procurez, )
    • allouer verbe (alloue, alloues, allouons, allouez, )
    • verser verbe (verse, verses, versons, versez, )
    • servir verbe (sers, sert, servons, servez, )
  2. distribueren (rantsoeneren)
    rationner
    • rationner verbe (rationne, rationnes, rationnons, rationnez, )
  3. distribueren (verdelen)
    distribuer
    • distribuer verbe (distribue, distribues, distribuons, distribuez, )

Conjugations for distribueren:

o.t.t.
  1. distribueer
  2. distribueert
  3. distribueert
  4. distribueren
  5. distribueren
  6. distribueren
o.v.t.
  1. distribueerde
  2. distribueerde
  3. distribueerde
  4. distribueerden
  5. distribueerden
  6. distribueerden
v.t.t.
  1. heb gedistribueerd
  2. hebt gedistribueerd
  3. heeft gedistribueerd
  4. hebben gedistribueerd
  5. hebben gedistribueerd
  6. hebben gedistribueerd
v.v.t.
  1. had gedistribueerd
  2. had gedistribueerd
  3. had gedistribueerd
  4. hadden gedistribueerd
  5. hadden gedistribueerd
  6. hadden gedistribueerd
o.t.t.t.
  1. zal distribueren
  2. zult distribueren
  3. zal distribueren
  4. zullen distribueren
  5. zullen distribueren
  6. zullen distribueren
o.v.t.t.
  1. zou distribueren
  2. zou distribueren
  3. zou distribueren
  4. zouden distribueren
  5. zouden distribueren
  6. zouden distribueren
en verder
  1. is gedistribueerd
  2. zijn gedistribueerd
diversen
  1. distribueer!
  2. distribueert!
  3. gedistribueerd
  4. distribuerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for distribueren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
allouer distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen toewijzen; uitkeren
distribuer distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; gunnen; gunst verlenen; rondbrengen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; rondzenden; schenken; thuisbezorgen; uitdelen; uitkeren; uitreiken; verdelen; verlenen; verstrekken
diviser distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen delen; doorknippen; doorsnijden; opdelen; opsplitsen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; splitsen; uitdelen; uitreiken; verdelen
fournir distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aan tafel bedienen; aanleveren; afleveren; bedienen; bestellen; bezorgen; brengen; fourneren; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; opdienen; opdissen; overhandigen; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; toeleveren; verlenen; verschaffen; verstrekken; versturen; voorzetten; zenden; zich iets verschaffen
partager distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen delen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen
procurer distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; overhandigen; schenken; toeleveren; verlenen; verstrekken
rationner distribueren; rantsoeneren
remettre distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aangeven; aanreiken; afgeven; aflossen; bijschenken; bijtanken; bijvullen; doorgeven; geven; inleveren; leveren; overgeven; overhandigen; overleveren; reiken; remplaceren; restitueren; retourneren; schenken; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; terugleggen; terugplaatsen; terugzenden; terugzetten; toesteken; verdagen; verder reiken; verlenen; vernieuwen; verstrekken; versturen; vervangen; verwisselen; zenden
répartir distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen delen; opdelen; opsplitsen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; splitsen; uitdelen; uitreiken; verdelen; verzenden
servir distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aan tafel bedienen; assisteren; bedienen; bijspringen; bijstaan; dienen; eten opscheppen; fungeren; gerieven; helpen; knoppen bedienen; ondersteunen; opdienen; opdissen; opscheppen; optreden als; seconderen; serveren; van dienst zijn; verstrekken; voorschotelen; voorzetten; weldoen
verser distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen bijstorten; binnen gieten; cadeau doen; cadeau geven; deponeren; doneren; geld overmaken; geven; gieten; gieten op; iemand iets toedienen; ingeven; ledigen; leegdrinken; leeggieten; leegmaken; op rekening storten; opdrinken; opgieten; overboeken; overgieten; overschenken; overschrijven; overstorten; overzenden; schenken; storten; uitdrinken; uitgieten; uitkeren; uitschenken; uitstorten; vergieten; verstrekken
- uitdelen

Synonyms for "distribueren":


Related Definitions for "distribueren":

  1. iedereen er wat van geven1
    • de gemeente distribueert de telefoonboeken1