Dutch

Detailed Translations for doorschuiven from Dutch to French

doorschuiven:

doorschuiven verbe (schuif door, schuift door, schoof door, schoven door, doorgeschoven)

  1. doorschuiven (aan een ander overlaten)
    déléguer; confier à quelqu'un d'autre; laisser à quelqu'un d'autre
    • déléguer verbe (délègue, délègues, déléguons, déléguez, )

Conjugations for doorschuiven:

o.t.t.
  1. schuif door
  2. schuift door
  3. schuift door
  4. schuiven door
  5. schuiven door
  6. schuiven door
o.v.t.
  1. schoof door
  2. schoof door
  3. schoof door
  4. schoven door
  5. schoven door
  6. schoven door
v.t.t.
  1. heb doorgeschoven
  2. hebt doorgeschoven
  3. heeft doorgeschoven
  4. hebben doorgeschoven
  5. hebben doorgeschoven
  6. hebben doorgeschoven
v.v.t.
  1. had doorgeschoven
  2. had doorgeschoven
  3. had doorgeschoven
  4. hadden doorgeschoven
  5. hadden doorgeschoven
  6. hadden doorgeschoven
o.t.t.t.
  1. zal doorschuiven
  2. zult doorschuiven
  3. zal doorschuiven
  4. zullen doorschuiven
  5. zullen doorschuiven
  6. zullen doorschuiven
o.v.t.t.
  1. zou doorschuiven
  2. zou doorschuiven
  3. zou doorschuiven
  4. zouden doorschuiven
  5. zouden doorschuiven
  6. zouden doorschuiven
en verder
  1. ben doorgeschoven
  2. bent doorgeschoven
  3. is doorgeschoven
  4. zijn doorgeschoven
  5. zijn doorgeschoven
  6. zijn doorgeschoven
diversen
  1. schuif door!
  2. schuift door!
  3. doorgeschoven
  4. doorschuivend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doorschuiven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
confier à quelqu'un d'autre aan een ander overlaten; doorschuiven
déléguer aan een ander overlaten; doorschuiven aangeven; aanreiken; afgeven; afvaardigen; delegeren; deputeren; geven; overdragen; overgeven; overhandigen; toesteken
laisser à quelqu'un d'autre aan een ander overlaten; doorschuiven