Summary
Dutch to French: more detail...
- doorsneden:
- doorsnede:
- doorsnijden:
-
Wiktionary:
- doorsnede → intersection, diamètre
- doorsnede → section efficace, diamètre, intersection
- doorsnijden → sectionner
Dutch
Detailed Translations for doorsneden from Dutch to French
doorsneden:
-
de doorsneden (gemiddelden)
-
de doorsneden (doorsnijdingen; doorsnedes)
Translation Matrix for doorsneden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
moyennes | doorsneden; gemiddelden | |
normes | doorsneden; gemiddelden | |
sections | doorsneden; doorsnedes; doorsnijdingen | afdelingen; departementen; secties |
Related Words for "doorsneden":
doorsneden form of doorsnede:
Translation Matrix for doorsnede:
Noun | Related Translations | Other Translations |
section | doorsnede | afdeling; alinea; basisbestanddeel; bestanddeel; bestuursregio; component; deel; departement; detachement; divisie; doorsnee; echelon; element; fractie; gebied; geleding; gordel; ingrediënt; laag; lid; onderdeel; paragraaf; presentatiesectie; regio; sectie; sectie-indeling; streek; stuk; tak; terrein; territorium; vakgroep; zone |
- | diameter |
Related Words for "doorsnede":
Synonyms for "doorsnede":
Related Definitions for "doorsnede":
Wiktionary Translations for doorsnede:
doorsnede
Cross Translation:
noun
-
doorsnijvlak
- doorsnede → intersection
-
diameter
- doorsnede → diamètre
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• doorsnede | → section efficace | ↔ cross section — section formed by a plane cutting through an object |
• doorsnede | → diamètre | ↔ diameter — length of this line |
• doorsnede | → intersection | ↔ intersection — in set theory |
doorsnijden:
-
doorsnijden
couper en deux; entrecouper; cisailler; diviser; fendre-
couper en deux verbe
-
entrecouper verbe (entrecoupe, entrecoupes, entrecoupons, entrecoupez, entrecoupent, entrecoupais, entrecoupait, entrecoupions, entrecoupiez, entrecoupaient, entrecoupai, entrecoupas, entrecoupa, entrecoupâmes, entrecoupâtes, entrecoupèrent, entrecouperai, entrecouperas, entrecoupera, entrecouperons, entrecouperez, entrecouperont)
-
cisailler verbe (cisaille, cisailles, cisaillons, cisaillez, cisaillent, cisaillais, cisaillait, cisaillions, cisailliez, cisaillaient, cisaillai, cisaillas, cisailla, cisaillâmes, cisaillâtes, cisaillèrent, cisaillerai, cisailleras, cisaillera, cisaillerons, cisaillerez, cisailleront)
-
diviser verbe (divise, divises, divisons, divisez, divisent, divisais, divisait, divisions, divisiez, divisaient, divisai, divisas, divisa, divisâmes, divisâtes, divisèrent, diviserai, diviseras, divisera, diviserons, diviserez, diviseront)
-
fendre verbe (fends, fend, fendons, fendez, fendent, fendais, fendait, fendions, fendiez, fendaient, fendis, fendit, fendîmes, fendîtes, fendirent, fendrai, fendras, fendra, fendrons, fendrez, fendront)
-
Conjugations for doorsnijden:
o.t.t.
- snijd door
- snijdt door
- snijdt door
- snijden door
- snijden door
- snijden door
o.v.t.
- sneed door
- sneed door
- sneed door
- sneden door
- sneden door
- sneden door
v.t.t.
- heb doorgesneden
- hebt doorgesneden
- heeft doorgesneden
- hebben doorgesneden
- hebben doorgesneden
- hebben doorgesneden
v.v.t.
- had doorgesneden
- had doorgesneden
- had doorgesneden
- hadden doorgesneden
- hadden doorgesneden
- hadden doorgesneden
o.t.t.t.
- zal doorsnijden
- zult doorsnijden
- zal doorsnijden
- zullen doorsnijden
- zullen doorsnijden
- zullen doorsnijden
o.v.t.t.
- zou doorsnijden
- zou doorsnijden
- zou doorsnijden
- zouden doorsnijden
- zouden doorsnijden
- zouden doorsnijden
en verder
- is doorgesneden
- zijn doorgesneden
diversen
- snijd door!
- snijdt door!
- doorgesneden
- doorsnijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for doorsnijden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fendre | afsplijten; afsplijting; afsplitsen; afsplitsing | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
cisailler | doorsnijden | afknippen; afsnijden; couperen; doorknippen; knippen; snijden |
couper en deux | doorsnijden | doorknippen; halveren; in tweeën delen; in tweeën hakken; middendoor snijden |
diviser | doorsnijden | delen; distribueren; doorknippen; opdelen; opsplitsen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; splitsen; uitdelen; uitreiken; verdelen |
entrecouper | doorsnijden | doorknippen |
fendre | doorsnijden | aan flarden scheuren; barsten; delen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; inscheuren; klieven; kloven; kunnen stikken; losscheuren; ontploffen; opdelen; openrijten; openscheuren; opsplitsen; ploffen; rijten; scheuren; splijten; splitsen; springen; uit elkaar rukken; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uit elkaar trekken; uiteensplijten; uiteentrekken; verscheuren |