Dutch
Detailed Translations for doorvliegen from Dutch to French
doorvliegen:
-
doorvliegen
traverser; parcourir; continuer son vol-
traverser verbe (traverse, traverses, traversons, traversez, traversent, traversais, traversait, traversions, traversiez, traversaient, traversai, traversas, traversa, traversâmes, traversâtes, traversèrent, traverserai, traverseras, traversera, traverserons, traverserez, traverseront)
-
parcourir verbe (parcours, parcourt, parcourons, parcourez, parcourent, parcourais, parcourait, parcourions, parcouriez, parcouraient, parcourus, parcourut, parcourûmes, parcourûtes, parcoururent, parcourrai, parcourras, parcourra, parcourrons, parcourrez, parcourront)
-
continuer son vol verbe
-
Conjugations for doorvliegen:
o.t.t.
- vlieg door
- vliegt door
- vliegt door
- vliegen door
- vliegen door
- vliegen door
o.v.t.
- vloog door
- vloog door
- vloog door
- vlogen door
- vlogen door
- vlogen door
v.t.t.
- ben doorgevlogen
- bent doorgevlogen
- is doorgevlogen
- zijn doorgevlogen
- zijn doorgevlogen
- zijn doorgevlogen
v.v.t.
- was doorgevlogen
- was doorgevlogen
- was doorgevlogen
- waren doorgevlogen
- waren doorgevlogen
- waren doorgevlogen
o.t.t.t.
- zal doorvliegen
- zult doorvliegen
- zal doorvliegen
- zullen doorvliegen
- zullen doorvliegen
- zullen doorvliegen
o.v.t.t.
- zou doorvliegen
- zou doorvliegen
- zou doorvliegen
- zouden doorvliegen
- zouden doorvliegen
- zouden doorvliegen
diversen
- vlieg door!
- vliegt door!
- doorgevlogen
- doorvliegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for doorvliegen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
continuer son vol | doorvliegen | |
parcourir | doorvliegen | afleggen; bereizen; bladeren; browsen; controleren; doorbladeren; doorheen reizen; doorreizen; examineren; inkijken; inspecteren; inzien; keuren; meters maken; reizen; reizen door; rondreizen; schouwen; trekken; zoeken; zwerven |
traverser | doorvliegen | doorheen reizen; doorkomen; doorleven; doormaken; doorreizen; doorstaan; doorvaren; dwars oversteken; opkruisen; oplaveren; overgaan; oversteken; reizen; reizen door; rondreizen; trekken; verdragen; verduren; verteren; zwerven |