Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. doorzakken:


Dutch

Detailed Translations for doorzakken from Dutch to French

doorzakken:

doorzakken verbe (zak door, zakt door, zakte door, zakten door, doorgezakt)

  1. doorzakken (doorbuigen)
    fléchir; courber; céder; s'affaisser
    • fléchir verbe (fléchis, fléchit, fléchissons, fléchissez, )
    • courber verbe (courbe, courbes, courbons, courbez, )
    • céder verbe (cède, cèdes, cédons, cédez, )
    • s'affaisser verbe

Conjugations for doorzakken:

o.t.t.
  1. zak door
  2. zakt door
  3. zakt door
  4. zakken door
  5. zakken door
  6. zakken door
o.v.t.
  1. zakte door
  2. zakte door
  3. zakte door
  4. zakten door
  5. zakten door
  6. zakten door
v.t.t.
  1. ben doorgezakt
  2. bent doorgezakt
  3. is doorgezakt
  4. zijn doorgezakt
  5. zijn doorgezakt
  6. zijn doorgezakt
v.v.t.
  1. was doorgezakt
  2. was doorgezakt
  3. was doorgezakt
  4. waren doorgezakt
  5. waren doorgezakt
  6. waren doorgezakt
o.t.t.t.
  1. zal doorzakken
  2. zult doorzakken
  3. zal doorzakken
  4. zullen doorzakken
  5. zullen doorzakken
  6. zullen doorzakken
o.v.t.t.
  1. zou doorzakken
  2. zou doorzakken
  3. zou doorzakken
  4. zouden doorzakken
  5. zouden doorzakken
  6. zouden doorzakken
diversen
  1. zak door!
  2. zakt door!
  3. doorgezakt
  4. doorzakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doorzakken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
courber doorbuigen; doorzakken buigen; eer betuigen; krom buigen; krombuigen; krommen; neigen; ombuigen; overhellen; overhellen tot een denkwijze; tenderen naar; uitwringen; verbuigen; welven; wringen
céder doorbuigen; doorzakken afleggen; afstaan; als waar erkennen; bezwijken; cadeau doen; cadeau geven; capituleren; erkennen; het onderspit delven; opgeven; overgeven; schenken; strijd verliezen; tenondergaan; toegeven; uitleveren; wijken; zich overgeven; zwichten
fléchir doorbuigen; doorzakken buigen; eer betuigen; krom buigen; krombuigen; krommen; neigen; omknikken; overhellen; overhellen tot een denkwijze; tenderen naar; uitwringen; wringen
s'affaisser doorbuigen; doorzakken ineenzakken; ineenzijgen; kelderen; uitbuiken; uitzakken; verzakken; wegzakken; zakken; zakken in