Dutch

Detailed Translations for dragen from Dutch to French

dragen:

dragen verbe (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)

  1. dragen (aan hebben)
    porter; avoir mis
    • porter verbe (porte, portes, portons, portez, )
    • avoir mis verbe
  2. dragen (uithouden; volhouden; verdragen; )
    tenir le coup; tenir; persister; endurer; supporter; persévérer; maintenir; continuer; subir; tenir jusqu'au bout
    • tenir verbe (tiens, tient, tenons, tenez, )
    • persister verbe (persiste, persistes, persistons, persistez, )
    • endurer verbe (endure, endures, endurons, endurez, )
    • supporter verbe (supporte, supportes, supportons, supportez, )
    • persévérer verbe (persévère, persévères, persévérons, persévérez, )
    • maintenir verbe (maintiens, maintient, maintenons, maintenez, )
    • continuer verbe (continue, continues, continuons, continuez, )
    • subir verbe (subis, subit, subissons, subissez, )
  3. dragen (stutten; ondersteunen; steunen; schoren; schragen)
    soutenir; étayer; appuyer; consolider; boiser; épauler; arc-bouter; fortifier
    • soutenir verbe (soutiens, soutient, soutenons, soutenez, )
    • étayer verbe (étaie, étaies, étayons, étayez, )
    • appuyer verbe (appuie, appuies, appuyons, appuyez, )
    • consolider verbe (consolide, consolides, consolidons, consolidez, )
    • boiser verbe (boise, boises, boisons, boisez, )
    • épauler verbe (épaule, épaules, épaulons, épaulez, )
    • arc-bouter verbe (arc-boute, arc-boutes, arc-boutons, arc-boutez, )
    • fortifier verbe (fortifie, fortifies, fortifions, fortifiez, )

Conjugations for dragen:

o.t.t.
  1. draag
  2. draagt
  3. draagt
  4. dragen
  5. dragen
  6. dragen
o.v.t.
  1. droeg
  2. droeg
  3. droeg
  4. droegen
  5. droegen
  6. droegen
v.t.t.
  1. heb gedragen
  2. hebt gedragen
  3. heeft gedragen
  4. hebben gedragen
  5. hebben gedragen
  6. hebben gedragen
v.v.t.
  1. had gedragen
  2. had gedragen
  3. had gedragen
  4. hadden gedragen
  5. hadden gedragen
  6. hadden gedragen
o.t.t.t.
  1. zal dragen
  2. zult dragen
  3. zal dragen
  4. zullen dragen
  5. zullen dragen
  6. zullen dragen
o.v.t.t.
  1. zou dragen
  2. zou dragen
  3. zou dragen
  4. zouden dragen
  5. zouden dragen
  6. zouden dragen
en verder
  1. ben gedragen
  2. bent gedragen
  3. is gedragen
  4. zijn gedragen
  5. zijn gedragen
  6. zijn gedragen
diversen
  1. draag!
  2. draagt!
  3. gedragen
  4. dragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for dragen:

NounRelated TranslationsOther Translations
soutenir aanhangen
supporter aanhanger; fan; supporter; voorstander
VerbRelated TranslationsOther Translations
appuyer dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten aanbevelen; aanraden; baseren; bemoedigen; bijvallen; coöpereren; drukken; funderen; iemand recommanderen; indrukken; induwen; instemmen; knellen; meewerken; nomineren; ondersteunen; opbeuren; rugsteunen; steunen; steunen op; tikken op; troosten; vertroosten; voordragen
arc-bouter dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten met palen stutten; schragen; stutten
avoir mis aan hebben; dragen
boiser dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten bebossen; herbebossen; met hout beschieten
consolider dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten aanscherpen; bestendigen; consolideren; intensiveren; solidair maken; solidariseren; sterken; sterker maken; sterker worden; toespitsen; verhevigen; versterken; verstevigen
continuer doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; avanceren; continueren; daarnaast doen; doorgaan; doorlopen; doorzetten; een stapje verder gaan; prolongeren; standhouden; verder doen; verder lopen; verdergaan; vervolgen; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren; voortgaan; voortzetten
endurer doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doorgaan; doorleven; doormaken; doorstaan; doorzetten; dulden; lijden; standhouden; velen; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
fortifier dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten consolideren; ondersteunen; rugsteunen; sterken; sterker worden; steunen; versterken; verstevigen
maintenir doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden beethouden; behoeden; behouden; beschermen; bestendigen; bewaren; conserveren; handhaven; hooghouden; in bescherming nemen; in de hoogte houden; instandhouden; niet terugnemen; omhooghouden; ophouden; stand houden
persister doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; avanceren; continueren; doorgaan; doorlopen; doorzetten; standhouden; verder lopen; verdergaan; vervolgen; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren; voortgaan; voortzetten
persévérer doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doordouwen; doorduwen; doorgaan; doorzetten; standhouden; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
porter aan hebben; dragen aandoen; aangeven; aanreiken; afgeven; afvoeren; berokkenen; gebukt gaan onder; geven; meedragen; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven tillen; omhoogdragen; ondersteunen; opwaarts dragen; overgeven; overhandigen; rugsteunen; sjouwen; steunen; toebrengen; toesteken; torsen; veroorzaken; versturen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; zenden; zeulen
soutenir dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten bemoedigen; beweren; bijvallen; coöpereren; doorleven; doorstaan; hooghouden; in de hoogte houden; instemmen; meewerken; omhooghouden; ondersteunen; opbeuren; ophouden; pretenderen; rugsteunen; stellen; steunen; troosten; van mening zijn; verdragen; verduren; verklaren; verteren; vertroosten; voorgeven; voorstaan
subir doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden beleven; doorleven; doormaken; doorstaan; ervaren; gewaarworden; lijden; ondervinden; verdragen; verduren; verteren; voelen
supporter doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doorgaan; doorleven; doorstaan; doorzetten; dulden; gedogen; lijden; standhouden; tolereren; velen; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
tenir doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden beet hebben; beethouden; beschikken over; bezitten; gevangen zetten; hebben; in de cel zetten; in eigendom hebben; interneren; isoleren; niet laten gaan; opsluiten; vasthebben; vasthouden; vastzetten
tenir jusqu'au bout doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doorgaan; doorzetten; standhouden; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
tenir le coup doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanhouden; doorgaan; doorleven; doorstaan; doorzetten; standhouden; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren; zich staande houden
épauler dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten ondersteunen; rugsteunen; steunen
étayer dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten met palen stutten; ondersteunen; rugsteunen; schragen; steunen; stutten

Related Definitions for "dragen":

  1. het aan je lichaam hebben1
    • Jan draagt wel eens een jurk1
  2. zo meenemen dat het de grond niet raakt1
    • ik draag die doos wel voor je1

Wiktionary Translations for dragen:

dragen
verb
  1. (overgankelijk) al van de vloer houdend vervoeren
dragen
Cross Translation:
FromToVia
dragen porter bear — carry
dragen porter carry — to transport by lifting
dragen porter wear — to have on (clothes)
dragen porter tragen — etwas mit den Armen oder auf dem Rücken von einem Ort zu einem anderen Ort transportieren
dragen porter tragen — Kleidung oder Schmuck am Körper haben

Related Translations for dragen