Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. druipen:
  2. drop:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for dropen from Dutch to French

druipen:

druipen verbe (druip, druipt, droop, dropen, gedropen)

  1. druipen (druppels laten vallen; druppen; droppen; druppelen)
    goutter; suinter; transpirer; dégoutter; dégouliner; ruisseler; s'égoutter
    • goutter verbe (goutte, gouttes, gouttons, gouttez, )
    • suinter verbe (suinte, suintes, suintons, suintez, )
    • transpirer verbe (transpire, transpires, transpirons, transpirez, )
    • dégoutter verbe (dégoutte, dégouttes, dégouttons, dégouttez, )
    • dégouliner verbe (dégouline, dégoulines, dégoulinons, dégoulinez, )
    • ruisseler verbe (ruisselle, ruisselles, ruisselons, ruisselez, )
    • s'égoutter verbe
  2. druipen (druppelen; afdruipen; sijpelen; )
    couler; dégoutter; ruisseler; suinter; dégouliner; goutter; s'égoutter
    • couler verbe (coule, coules, coulons, coulez, )
    • dégoutter verbe (dégoutte, dégouttes, dégouttons, dégouttez, )
    • ruisseler verbe (ruisselle, ruisselles, ruisselons, ruisselez, )
    • suinter verbe (suinte, suintes, suintons, suintez, )
    • dégouliner verbe (dégouline, dégoulines, dégoulinons, dégoulinez, )
    • goutter verbe (goutte, gouttes, gouttons, gouttez, )
    • s'égoutter verbe

Conjugations for druipen:

o.t.t.
  1. druip
  2. druipt
  3. druipt
  4. druipen
  5. druipen
  6. druipen
o.v.t.
  1. droop
  2. droop
  3. droop
  4. dropen
  5. dropen
  6. dropen
v.t.t.
  1. ben gedropen
  2. bent gedropen
  3. is gedropen
  4. zijn gedropen
  5. zijn gedropen
  6. zijn gedropen
v.v.t.
  1. was gedropen
  2. was gedropen
  3. was gedropen
  4. waren gedropen
  5. waren gedropen
  6. waren gedropen
o.t.t.t.
  1. zal druipen
  2. zult druipen
  3. zal druipen
  4. zullen druipen
  5. zullen druipen
  6. zullen druipen
o.v.t.t.
  1. zou druipen
  2. zou druipen
  3. zou druipen
  4. zouden druipen
  5. zouden druipen
  6. zouden druipen
diversen
  1. druip!
  2. druipt!
  3. gedropen
  4. druipend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for druipen:

NounRelated TranslationsOther Translations
couler afvloeien; wegstromen; wegvloeien
VerbRelated TranslationsOther Translations
couler afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen afglijden; aftakelen; afvloeien; afvoeren; afzakken; doen wegvloeien; galvaniseren; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; inzinken; kelderen; lopen; onder water gaan; ondergaan; stromen; vervallen; verzinken; vlieden; vloeien; vluchten; wegglijden; weglekken; wegstromen; wegvloeien; wegvluchten; wegzinken; zakken; zinken
dégouliner afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen in straaltjes afdruipen; sijpelen
dégoutter afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen in straaltjes afdruipen; sijpelen
goutter afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen
ruisseler afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen afvloeien; golven; golvend bewegen; gulpen; gutsen; in straaltjes afdruipen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; sijpelen; vloeien; wegstromen; wegvloeien
s'égoutter afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen wegdruppelen; wegsijpelen
suinter afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen in straaltjes afdruipen; sijpelen
transpirer droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen dampen; doorsijpelen; filteren; laten doorsijpelen; percoleren; rook afgeven; stomen; transpireren; uitwasemen; uitzweten; verdampen; wasemen; zweten

Wiktionary Translations for druipen:


drop:

drop [de ~ (m)] nom

  1. de drop (druppel)
    la réglisse; la goutte

Translation Matrix for drop:

NounRelated TranslationsOther Translations
goutte drop; druppel afzakkertje; borrel; borreltje; glaasje; glaasje jenever; jicht; kleine slok; neut; neutje; oorlam; opkikkertje; slokje
réglisse drop; druppel

Related Words for "drop":


Related Definitions for "drop":

  1. zwarte snoep die onder andere van zoet hout gemaakt is1
    • zij eet de hele dag drop1

Wiktionary Translations for drop:

drop
noun
  1. zwart gekleurd snoepgoed
  2. slag waarmee de shuttle vlak achter het net wordt gespeeld

Cross Translation:
FromToVia
drop bruine; crachin drizzle — light rain
drop amorti StoppballSport, Tennis, Tischtennis, Badminton: kurz hinter das Netz geschlagener Ball