Dutch
Detailed Translations for existeer from Dutch to French
existeren:
-
existeren (bestaan; zijn; leven)
exister; vivre-
exister verbe (existe, existes, existons, existez, existent, existais, existait, existions, existiez, existaient, existai, existas, exista, existâmes, existâtes, existèrent, existerai, existeras, existera, existerons, existerez, existeront)
-
vivre verbe (vis, vit, vivons, vivez, vivent, vivais, vivait, vivions, viviez, vivaient, vécus, vécut, vécûmes, vécûtes, vécurent, vivrai, vivras, vivra, vivrons, vivrez, vivront)
-
Conjugations for existeren:
o.t.t.
- existeer
- existeert
- existeert
- existeren
- existeren
- existeren
o.v.t.
- existeerde
- existeerde
- existeerde
- existeerden
- existeerden
- existeerden
v.t.t.
- heb geëxisteerd
- hebt geëxisteerd
- heeft geëxisteerd
- hebben geëxisteerd
- hebben geëxisteerd
- hebben geëxisteerd
v.v.t.
- had geëxisteerd
- had geëxisteerd
- had geëxisteerd
- hadden geëxisteerd
- hadden geëxisteerd
- hadden geëxisteerd
o.t.t.t.
- zal existeren
- zult existeren
- zal existeren
- zullen existeren
- zullen existeren
- zullen existeren
o.v.t.t.
- zou existeren
- zou existeren
- zou existeren
- zouden existeren
- zouden existeren
- zouden existeren
diversen
- existeer!
- existeert!
- geëxisteerd
- existerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for existeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
exister | bestaan; existeren; leven; zijn | boetseren; modelleren; vorm geven; vormen |
vivre | bestaan; existeren; leven; zijn | beleven; doormaken; ervaren; gewaarworden; leven; logeren; meemaken; ondervinden; resideren; verblijven; voelen; wonen |