Dutch
Detailed Translations for flatteren from Dutch to French
flatteren:
-
flatteren (goed staan)
flatter; bien aller; aller bien-
flatter verbe (flatte, flattes, flattons, flattez, flattent, flattais, flattait, flattions, flattiez, flattaient, flattai, flattas, flatta, flattâmes, flattâtes, flattèrent, flatterai, flatteras, flattera, flatterons, flatterez, flatteront)
-
bien aller verbe
-
aller bien verbe
-
-
flatteren (stroop om de mond smeren; vleien; kruipen; flikflooien; vlemen)
flatter; manier la brosse à reluire; marcher à quatre pattes; flagorner; ramper-
flatter verbe (flatte, flattes, flattons, flattez, flattent, flattais, flattait, flattions, flattiez, flattaient, flattai, flattas, flatta, flattâmes, flattâtes, flattèrent, flatterai, flatteras, flattera, flatterons, flatterez, flatteront)
-
marcher à quatre pattes verbe
-
flagorner verbe (flagorne, flagornes, flagornons, flagornez, flagornent, flagornais, flagornait, flagornions, flagorniez, flagornaient, flagornai, flagornas, flagorna, flagornâmes, flagornâtes, flagornèrent, flagornerai, flagorneras, flagornera, flagornerons, flagornerez, flagorneront)
-
ramper verbe (rampe, rampes, rampons, rampez, rampent, rampais, rampait, rampions, rampiez, rampaient, rampai, rampas, rampa, rampâmes, rampâtes, rampèrent, ramperai, ramperas, rampera, ramperons, ramperez, ramperont)
-
Conjugations for flatteren:
o.t.t.
- flatteer
- flatteert
- flatteert
- flatteren
- flatteren
- flatteren
o.v.t.
- flatteerde
- flatteerde
- flatteerde
- flatteerden
- flatteerden
- flatteerden
v.t.t.
- heb geflatteerd
- hebt geflatteerd
- heeft geflatteerd
- hebben geflatteerd
- hebben geflatteerd
- hebben geflatteerd
v.v.t.
- had geflatteerd
- had geflatteerd
- had geflatteerd
- hadden geflatteerd
- hadden geflatteerd
- hadden geflatteerd
o.t.t.t.
- zal flatteren
- zult flatteren
- zal flatteren
- zullen flatteren
- zullen flatteren
- zullen flatteren
o.v.t.t.
- zou flatteren
- zou flatteren
- zou flatteren
- zouden flatteren
- zouden flatteren
- zouden flatteren
en verder
- ben geflatteerd
- bent geflatteerd
- is geflatteerd
- zijn geflatteerd
- zijn geflatteerd
- zijn geflatteerd
diversen
- flatteer!
- flatteert!
- geflatteerd
- flatterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze