Dutch
Detailed Translations for foppen from Dutch to French
foppen:
-
foppen (in de maling nemen; voor de gek houden; te pakken nemen)
tromper; taquiner; plaisanter; turlupiner; duper; blaguer; rouler; attraper; mener quelqu'un en bateau-
tromper verbe (trompe, trompes, trompons, trompez, trompent, trompais, trompait, trompions, trompiez, trompaient, trompai, trompas, trompa, trompâmes, trompâtes, trompèrent, tromperai, tromperas, trompera, tromperons, tromperez, tromperont)
-
taquiner verbe (taquine, taquines, taquinons, taquinez, taquinent, taquinais, taquinait, taquinions, taquiniez, taquinaient, taquinai, taquinas, taquina, taquinâmes, taquinâtes, taquinèrent, taquinerai, taquineras, taquinera, taquinerons, taquinerez, taquineront)
-
plaisanter verbe (plaisante, plaisantes, plaisantons, plaisantez, plaisantent, plaisantais, plaisantait, plaisantions, plaisantiez, plaisantaient, plaisantai, plaisantas, plaisanta, plaisantâmes, plaisantâtes, plaisantèrent, plaisanterai, plaisanteras, plaisantera, plaisanterons, plaisanterez, plaisanteront)
-
turlupiner verbe (turlupine, turlupines, turlupinons, turlupinez, turlupinent, turlupinais, turlupinait, turlupinions, turlupiniez, turlupinaient, turlupinai, turlupinas, turlupina, turlupinâmes, turlupinâtes, turlupinèrent, turlupinerai, turlupineras, turlupinera, turlupinerons, turlupinerez, turlupineront)
-
duper verbe (dupe, dupes, dupons, dupez, dupent, dupais, dupait, dupions, dupiez, dupaient, dupai, dupas, dupa, dupâmes, dupâtes, dupèrent, duperai, duperas, dupera, duperons, duperez, duperont)
-
blaguer verbe (blague, blagues, blaguons, blaguez, blaguent, blaguais, blaguait, blaguions, blaguiez, blaguaient, blaguai, blaguas, blagua, blaguâmes, blaguâtes, blaguèrent, blaguerai, blagueras, blaguera, blaguerons, blaguerez, blagueront)
-
rouler verbe (roule, roules, roulons, roulez, roulent, roulais, roulait, roulions, rouliez, roulaient, roulai, roulas, roula, roulâmes, roulâtes, roulèrent, roulerai, rouleras, roulera, roulerons, roulerez, rouleront)
-
attraper verbe (attrape, attrapes, attrapons, attrapez, attrapent, attrapais, attrapait, attrapions, attrapiez, attrapaient, attrapai, attrapas, attrapa, attrapâmes, attrapâtes, attrapèrent, attraperai, attraperas, attrapera, attraperons, attraperez, attraperont)
-
-
foppen (beetnemen)
Conjugations for foppen:
o.t.t.
- fop
- fopt
- fopt
- foppen
- foppen
- foppen
o.v.t.
- fopte
- fopte
- fopte
- fopten
- fopten
- fopten
v.t.t.
- heb gefopt
- hebt gefopt
- heeft gefopt
- hebben gefopt
- hebben gefopt
- hebben gefopt
v.v.t.
- had gefopt
- had gefopt
- had gefopt
- hadden gefopt
- hadden gefopt
- hadden gefopt
o.t.t.t.
- zal foppen
- zult foppen
- zal foppen
- zullen foppen
- zullen foppen
- zullen foppen
o.v.t.t.
- zou foppen
- zou foppen
- zou foppen
- zouden foppen
- zouden foppen
- zouden foppen
en verder
- ben gefopt
- bent gefopt
- is gefopt
- zijn gefopt
- zijn gefopt
- zijn gefopt
diversen
- fop!
- fopt!
- gefopt
- foppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze