Dutch
Detailed Translations for fusilleren from Dutch to French
fusilleren:
-
fusilleren
-
fusilleren (doodschieten; afschieten; afknallen)
fusiller; tuer; tuer d'un coup de fusil-
fusiller verbe (fusille, fusilles, fusillons, fusillez, fusillent, fusillais, fusillait, fusillions, fusilliez, fusillaient, fusillai, fusillas, fusilla, fusillâmes, fusillâtes, fusillèrent, fusillerai, fusilleras, fusillera, fusillerons, fusillerez, fusilleront)
-
tuer verbe (tue, tues, tuons, tuez, tuent, tuais, tuait, tuions, tuiez, tuaient, tuai, tuas, tua, tuâmes, tuâtes, tuèrent, tuerai, tueras, tuera, tuerons, tuerez, tueront)
-
tuer d'un coup de fusil verbe
-
Conjugations for fusilleren:
o.t.t.
- fusilleer
- fusilleert
- fusilleert
- fusilleren
- fusilleren
- fusilleren
o.v.t.
- fusilleerde
- fusilleerde
- fusilleerde
- fusilleerden
- fusilleerden
- fusilleerden
v.t.t.
- heb gefusilleerd
- hebt gefusilleerd
- heeft gefusilleerd
- hebben gefusilleerd
- hebben gefusilleerd
- hebben gefusilleerd
v.v.t.
- had gefusilleerd
- had gefusilleerd
- had gefusilleerd
- hadden gefusilleerd
- hadden gefusilleerd
- hadden gefusilleerd
o.t.t.t.
- zal fusilleren
- zult fusilleren
- zal fusilleren
- zullen fusilleren
- zullen fusilleren
- zullen fusilleren
o.v.t.t.
- zou fusilleren
- zou fusilleren
- zou fusilleren
- zouden fusilleren
- zouden fusilleren
- zouden fusilleren
en verder
- ben gefusilleerd
- bent gefusilleerd
- is gefusilleerd
- zijn gefusilleerd
- zijn gefusilleerd
- zijn gefusilleerd
diversen
- fusilleer!
- fusilleert!
- gefusilleerd
- fusilleerd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for fusilleren:
Wiktionary Translations for fusilleren:
fusilleren
verb
-
Traductions à trier suivant le sens
- abattre → afbreken; slopen; neerhalen; kappen; vellen; neervellen; wippen; afhakken; afhouwen; afkappen; omhakken; deprimeren; neerdrukken; neerslachtig maken; terneerdrukken; delven; opduikelen; opgraven; rooien; uitgraven; winnen; uitputten; putten uit; omkappen; slachten; afslachten; fnuiken; verzwakken; bevangen; overwinnen; verslaan; zegevieren; neerkomen; doden; doodmaken; ombrengen; doodschieten; fusilleren; de moed ontnemen; ontmoedigen; afleggen; aflopen; doorgaan; gaan door; bedaren; geruststellen; kalmeren; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen