Dutch
Detailed Translations for gelijk geven from Dutch to French
gelijk geven:
-
gelijk geven (steunen; bijvallen)
approuver; consentir; donner raison; souscrire à; être d'accord avec-
approuver verbe (approuve, approuves, approuvons, approuvez, approuvent, approuvais, approuvait, approuvions, approuviez, approuvaient, approuvai, approuvas, approuva, approuvâmes, approuvâtes, approuvèrent, approuverai, approuveras, approuvera, approuverons, approuverez, approuveront)
-
consentir verbe (consens, consent, consentons, consentez, consentent, consentais, consentait, consentions, consentiez, consentaient, consentis, consentit, consentîmes, consentîtes, consentirent, consentirai, consentiras, consentira, consentirons, consentirez, consentiront)
-
donner raison verbe
-
souscrire à verbe
-
être d'accord avec verbe
-
Conjugations for gelijk geven:
o.t.t.
- geef gelijk
- geeft gelijk
- geeft gelijk
- geven gelijk
- geven gelijk
- geven gelijk
o.v.t.
- gaf gelijk
- gaf gelijk
- gaf gelijk
- gaven gelijk
- gaven gelijk
- gaven gelijk
v.t.t.
- heb gelijk gegeven
- hebt gelijk gegeven
- heeft gelijk gegeven
- hebben gelijk gegeven
- hebben gelijk gegeven
- hebben gelijk gegeven
v.v.t.
- had gelijk gegeven
- had gelijk gegeven
- had gelijk gegeven
- hadden gelijk gegeven
- hadden gelijk gegeven
- hadden gelijk gegeven
o.t.t.t.
- zal gelijk geven
- zult gelijk geven
- zal gelijk geven
- zullen gelijk geven
- zullen gelijk geven
- zullen gelijk geven
o.v.t.t.
- zou gelijk geven
- zou gelijk geven
- zou gelijk geven
- zouden gelijk geven
- zouden gelijk geven
- zouden gelijk geven
diversen
- geef gelijk!
- geeft gelijk!
- gelijk gegeven
- gelijk gevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze