Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. geschut:
  2. schutten:


Dutch

Detailed Translations for geschut from Dutch to French

geschut:

geschut [het ~] nom

  1. het geschut (kanonnen)
    le canon; l'artillerie; le canons

Translation Matrix for geschut:

NounRelated TranslationsOther Translations
artillerie geschut; kanonnen gewichtstuk; kanon; stuk
canon geschut; kanonnen canon; gewichtstuk; kanon; maatstaf; norm; standaard; stuk
canons geschut; kanonnen gewichtstuk; kanon; stuk

geschut form of schutten:

schutten verbe (schut, schutte, schutten, geschut)

  1. schutten
    écluser
    • écluser verbe (écluse, écluses, éclusons, éclusez, )

Conjugations for schutten:

o.t.t.
  1. schut
  2. schut
  3. schut
  4. schutten
  5. schutten
  6. schutten
o.v.t.
  1. schutte
  2. schutte
  3. schutte
  4. schutten
  5. schutten
  6. schutten
v.t.t.
  1. heb geschut
  2. hebt geschut
  3. heeft geschut
  4. hebben geschut
  5. hebben geschut
  6. hebben geschut
v.v.t.
  1. had geschut
  2. had geschut
  3. had geschut
  4. hadden geschut
  5. hadden geschut
  6. hadden geschut
o.t.t.t.
  1. zal schutten
  2. zult schutten
  3. zal schutten
  4. zullen schutten
  5. zullen schutten
  6. zullen schutten
o.v.t.t.
  1. zou schutten
  2. zou schutten
  3. zou schutten
  4. zouden schutten
  5. zouden schutten
  6. zouden schutten
en verder
  1. ben geschut
  2. bent geschut
  3. is geschut
  4. zijn geschut
  5. zijn geschut
  6. zijn geschut
diversen
  1. schut!
  2. schut!
  3. geschut
  4. schuttend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schutten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
écluser schutten