Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. huisvesten:


Dutch

Detailed Translations for huisvesten from Dutch to French

huisvesten:

huisvesten verbe (huisvest, huisvestte, huisvestten, gehuisvest)

  1. huisvesten (iemand huisvesten; accommoderen; onderbrengen; )
    héberger; loger
    • héberger verbe (héberge, héberges, hébergeons, hébergez, )
    • loger verbe (loge, loges, logeons, logez, )
  2. huisvesten (iemand onderdak verlenen; onderdak verschaffen; plaatsen; )
    loger; abriter quelqu'un
    • loger verbe (loge, loges, logeons, logez, )

Conjugations for huisvesten:

o.t.t.
  1. huisvest
  2. huisvest
  3. huisvest
  4. huisvesten
  5. huisvesten
  6. huisvesten
o.v.t.
  1. huisvestte
  2. huisvestte
  3. huisvestte
  4. huisvestten
  5. huisvestten
  6. huisvestten
v.t.t.
  1. heb gehuisvest
  2. hebt gehuisvest
  3. heeft gehuisvest
  4. hebben gehuisvest
  5. hebben gehuisvest
  6. hebben gehuisvest
v.v.t.
  1. had gehuisvest
  2. had gehuisvest
  3. had gehuisvest
  4. hadden gehuisvest
  5. hadden gehuisvest
  6. hadden gehuisvest
o.t.t.t.
  1. zal huisvesten
  2. zult huisvesten
  3. zal huisvesten
  4. zullen huisvesten
  5. zullen huisvesten
  6. zullen huisvesten
o.v.t.t.
  1. zou huisvesten
  2. zou huisvesten
  3. zou huisvesten
  4. zouden huisvesten
  5. zouden huisvesten
  6. zouden huisvesten
en verder
  1. ben gehuisvest
  2. bent gehuisvest
  3. is gehuisvest
  4. zijn gehuisvest
  5. zijn gehuisvest
  6. zijn gehuisvest
diversen
  1. huisvest!
  2. huisvest!
  3. gehuisvest
  4. huisvestend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for huisvesten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abriter quelqu'un herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen
héberger accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen leven; logeren; resideren; verblijven; wonen
loger accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; plaatsen bewonen; inwonen; leven; logeren; opvangen; resideren; van onderdak voorzien; verblijfplaats hebben; verblijven; wonen

Related Translations for huisvesten