Dutch
Detailed Translations for in orde maken from Dutch to French
in orde maken:
-
in orde maken (klaren; regelen; afdoen)
régler; terminer; achever; finir-
régler verbe (règle, règles, réglons, réglez, règlent, réglais, réglait, réglions, régliez, réglaient, réglai, réglas, régla, réglâmes, réglâtes, réglèrent, réglerai, régleras, réglera, réglerons, réglerez, régleront)
-
terminer verbe (termine, termines, terminons, terminez, terminent, terminais, terminait, terminions, terminiez, terminaient, terminai, terminas, termina, terminâmes, terminâtes, terminèrent, terminerai, termineras, terminera, terminerons, terminerez, termineront)
-
achever verbe (achève, achèves, achevons, achevez, achèvent, achevais, achevait, achevions, acheviez, achevaient, achevai, achevas, acheva, achevâmes, achevâtes, achevèrent, achèverai, achèveras, achèvera, achèverons, achèverez, achèveront)
-
finir verbe (finis, finit, finissons, finissez, finissent, finissais, finissait, finissions, finissiez, finissaient, finîmes, finîtes, finirent, finirai, finiras, finira, finirons, finirez, finiront)
-
-
in orde maken (herstellen; in orde brengen)
remettre en ordre; rétablir; arranger; ajuster-
remettre en ordre verbe
-
rétablir verbe (rétablis, rétablit, rétablissons, rétablissez, rétablissent, rétablissais, rétablissait, rétablissions, rétablissiez, rétablissaient, rétablîmes, rétablîtes, rétablirent, rétablirai, rétabliras, rétablira, rétablirons, rétablirez, rétabliront)
-
arranger verbe (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, arrangent, arrangeais, arrangeait, arrangions, arrangiez, arrangeaient, arrangeai, arrangeas, arrangea, arrangeâmes, arrangeâtes, arrangèrent, arrangerai, arrangeras, arrangera, arrangerons, arrangerez, arrangeront)
-
ajuster verbe (ajuste, ajustes, ajustons, ajustez, ajustent, ajustais, ajustait, ajustions, ajustiez, ajustaient, ajustai, ajustas, ajusta, ajustâmes, ajustâtes, ajustèrent, ajusterai, ajusteras, ajustera, ajusterons, ajusterez, ajusteront)
-
Conjugations for in orde maken:
o.t.t.
- maak in orde
- maakt in orde
- maakt in orde
- maken in orde
- maken in orde
- maken in orde
o.v.t.
- maakte in orde
- maakte in orde
- maakte in orde
- maakten in orde
- maakten in orde
- maakten in orde
v.t.t.
- heb in orde gemaakt
- hebt in orde gemaakt
- heeft in orde gemaakt
- hebben in orde gemaakt
- hebben in orde gemaakt
- hebben in orde gemaakt
v.v.t.
- had in orde gemaakt
- had in orde gemaakt
- had in orde gemaakt
- hadden in orde gemaakt
- hadden in orde gemaakt
- hadden in orde gemaakt
o.t.t.t.
- zal in orde maken
- zult in orde maken
- zal in orde maken
- zullen in orde maken
- zullen in orde maken
- zullen in orde maken
o.v.t.t.
- zou in orde maken
- zou in orde maken
- zou in orde maken
- zouden in orde maken
- zouden in orde maken
- zouden in orde maken
en verder
- is in orde gemaakt
- zijn in orde gemaakt
diversen
- maak in orde!
- maakt in orde!
- in orde gemaakt
- in orde makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze