Dutch
Detailed Translations for incalculeren from Dutch to French
incalculeren:
-
incalculeren (rekening houden met)
-
incalculeren (verdisconteren)
escompter; prévoir-
escompter verbe (escompte, escomptes, escomptons, escomptez, escomptent, escomptais, escomptait, escomptions, escomptiez, escomptaient, escomptai, escomptas, escompta, escomptâmes, escomptâtes, escomptèrent, escompterai, escompteras, escomptera, escompterons, escompterez, escompteront)
-
prévoir verbe (prévois, prévoit, prévoyons, prévoyez, prévoient, prévoyais, prévoyait, prévoyions, prévoyiez, prévoyaient, prévis, prévit, prévîmes, prévîtes, prévirent, préverrai, préverras, préverra, préverrons, préverrez, préverront)
-
Conjugations for incalculeren:
o.t.t.
- calculeer in
- calculeert in
- calculeert in
- calculeren in
- calculeren in
- calculeren in
o.v.t.
- calculeerde in
- calculeerde in
- calculeerde in
- calculeerden in
- calculeerden in
- calculeerden in
v.t.t.
- heb ingecalculeerd
- hebt ingecalculeerd
- heeft ingecalculeerd
- hebben ingecalculeerd
- hebben ingecalculeerd
- hebben ingecalculeerd
v.v.t.
- had ingecalculeerd
- had ingecalculeerd
- had ingecalculeerd
- hadden ingecalculeerd
- hadden ingecalculeerd
- hadden ingecalculeerd
o.t.t.t.
- zal incalculeren
- zult incalculeren
- zal incalculeren
- zullen incalculeren
- zullen incalculeren
- zullen incalculeren
o.v.t.t.
- zou incalculeren
- zou incalculeren
- zou incalculeren
- zouden incalculeren
- zouden incalculeren
- zouden incalculeren
diversen
- calculeer in!
- calculeert in!
- ingecalculeerd
- incalculerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for incalculeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
escompter | incalculeren; verdisconteren | disconteren |
prévoir | incalculeren; verdisconteren | plannen; tevoren zien; voorzien |
tenir compte de | incalculeren; rekening houden met |