Dutch
Detailed Translations for ingevallen from Dutch to French
ingevallen:
Translation Matrix for ingevallen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
creux | gleuf; gootvormige decoratieve uitholling; holheid; holkeel; kuil; langwerpige uitholling; leegheid; opening; sleuf; uitholling; voosheid | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
creux | ingevallen | blind; diep; diepliggend; hol; inhoudsloos; innig; intens; leeg; niet zien kunnend; nietszeggend |
enfoncé | ingevallen | diep; diepliggend; gezonken |
maigre | ingevallen | armelijk; armoedig; armzalig; benig; berooid; droog; dun; fijn; fijngebouwd; geen vet op de botten hebbende; halfvet; iel; karig; laagcalorisch; lang en dun; lichtgebouwd; luizig; luttel; mager; piekerig; pover; rank; schamel; schooierig; schraal; schriel; slank; spinachtig; sprietig; tenger; vetarm; vetloos; weinig |
ingevallen form of invallen:
-
invallen (invallen voor iemand; vervangen)
-
invallen (binnendringen; binnenvallen)
envahir; pénétrer dans; faire une invasion; entrer dans; faire entrer; faire irruption dans; s'infiltrer; s'introduire-
envahir verbe (envahis, envahit, envahissons, envahissez, envahissent, envahissais, envahissait, envahissions, envahissiez, envahissaient, envahîmes, envahîtes, envahirent, envahirai, envahiras, envahira, envahirons, envahirez, envahiront)
-
pénétrer dans verbe
-
faire une invasion verbe
-
entrer dans verbe
-
faire entrer verbe
-
faire irruption dans verbe
-
s'infiltrer verbe
-
s'introduire verbe
-
-
invallen (in elkaar zakken; inzakken; inzinken)
tomber en ruine; s'effondrer; s'écrouler; s'enfoncer-
tomber en ruine verbe
-
s'effondrer verbe
-
s'écrouler verbe
-
s'enfoncer verbe
-
-
invallen (naar binnen vallen)
Conjugations for invallen:
o.t.t.
- val in
- valt in
- valt in
- vallen in
- vallen in
- vallen in
o.v.t.
- viel in
- viel in
- viel in
- vielen in
- vielen in
- vielen in
v.t.t.
- ben ingevallen
- bent ingevallen
- is ingevallen
- zijn ingevallen
- zijn ingevallen
- zijn ingevallen
v.v.t.
- was ingevallen
- was ingevallen
- was ingevallen
- waren ingevallen
- waren ingevallen
- waren ingevallen
o.t.t.t.
- zal invallen
- zult invallen
- zal invallen
- zullen invallen
- zullen invallen
- zullen invallen
o.v.t.t.
- zou invallen
- zou invallen
- zou invallen
- zouden invallen
- zouden invallen
- zouden invallen
en verder
- heb ingevallen
- hebt ingevallen
- heeft ingevallen
- hebben ingevallen
- hebben ingevallen
- hebben ingevallen
diversen
- val in!
- valt in!
- ingevallen
- invallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het invallen (binnenvallen)