Dutch
Detailed Translations for inhuren from Dutch to French
inhuren:
-
inhuren (in dienst nemen; aannemen; aantrekken)
recruter; embaucher; engager; prendre en service; nommer-
recruter verbe (recrute, recrutes, recrutons, recrutez, recrutent, recrutais, recrutait, recrutions, recrutiez, recrutaient, recrutai, recrutas, recruta, recrutâmes, recrutâtes, recrutèrent, recruterai, recruteras, recrutera, recruterons, recruterez, recruteront)
-
embaucher verbe (embauche, embauches, embauchons, embauchez, embauchent, embauchais, embauchait, embauchions, embauchiez, embauchaient, embauchai, embauchas, embaucha, embauchâmes, embauchâtes, embauchèrent, embaucherai, embaucheras, embauchera, embaucherons, embaucherez, embaucheront)
-
engager verbe (engage, engages, engageons, engagez, engagent, engageais, engageait, engagions, engagiez, engageaient, engageai, engageas, engagea, engageâmes, engageâtes, engagèrent, engagerai, engageras, engagera, engagerons, engagerez, engageront)
-
prendre en service verbe
-
nommer verbe (nomme, nommes, nommons, nommez, nomment, nommais, nommait, nommions, nommiez, nommaient, nommai, nommas, nomma, nommâmes, nommâtes, nommèrent, nommerai, nommeras, nommera, nommerons, nommerez, nommeront)
-
Conjugations for inhuren:
o.t.t.
- huur in
- huurt in
- huurt in
- huren in
- huren in
- huren in
o.v.t.
- huurde in
- huurde in
- huurde in
- huurden in
- huurden in
- huurden in
v.t.t.
- heb ingehuurd
- hebt ingehuurd
- heeft ingehuurd
- hebben ingehuurd
- hebben ingehuurd
- hebben ingehuurd
v.v.t.
- had ingehuurd
- had ingehuurd
- had ingehuurd
- hadden ingehuurd
- hadden ingehuurd
- hadden ingehuurd
o.t.t.t.
- zal inhuren
- zult inhuren
- zal inhuren
- zullen inhuren
- zullen inhuren
- zullen inhuren
o.v.t.t.
- zou inhuren
- zou inhuren
- zou inhuren
- zouden inhuren
- zouden inhuren
- zouden inhuren
en verder
- ben ingehuurd
- bent ingehuurd
- is ingehuurd
- zijn ingehuurd
- zijn ingehuurd
- zijn ingehuurd
diversen
- huur in!
- huurt in!
- ingehuurd
- inhurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
inhuren (in dienst nemen; huren)
-
inhuren (huren van persoon)