Dutch
Detailed Translations for inladen from Dutch to French
inladen:
-
inladen (verlading)
-
inladen (laden)
embarquer; charger; affréter-
embarquer verbe (embarque, embarques, embarquons, embarquez, embarquent, embarquais, embarquait, embarquions, embarquiez, embarquaient, embarquai, embarquas, embarqua, embarquâmes, embarquâtes, embarquèrent, embarquerai, embarqueras, embarquera, embarquerons, embarquerez, embarqueront)
-
charger verbe (charge, charges, chargeons, chargez, chargent, chargeais, chargeait, chargions, chargiez, chargeaient, chargeai, chargeas, chargea, chargeâmes, chargeâtes, chargèrent, chargerai, chargeras, chargera, chargerons, chargerez, chargeront)
-
affréter verbe (affrète, affrètes, affrétons, affrétez, affrètent, affrétais, affrétait, affrétions, affrétiez, affrétaient, affrétai, affrétas, affréta, affrétâmes, affrétâtes, affrétèrent, affréterai, affréteras, affrétera, affréterons, affréterez, affréteront)
-
Conjugations for inladen:
o.t.t.
- laad in
- laadt in
- laadt in
- laden in
- laden in
- laden in
o.v.t.
- laadde in
- laadde in
- laadde in
- laadden in
- laadden in
- laadden in
v.t.t.
- heb ingeladen
- hebt ingeladen
- heeft ingeladen
- hebben ingeladen
- hebben ingeladen
- hebben ingeladen
v.v.t.
- had ingeladen
- had ingeladen
- had ingeladen
- hadden ingeladen
- hadden ingeladen
- hadden ingeladen
o.t.t.t.
- zal inladen
- zult inladen
- zal inladen
- zullen inladen
- zullen inladen
- zullen inladen
o.v.t.t.
- zou inladen
- zou inladen
- zou inladen
- zouden inladen
- zouden inladen
- zouden inladen
en verder
- ben ingeladen
- bent ingeladen
- is ingeladen
- zijn ingeladen
- zijn ingeladen
- zijn ingeladen
diversen
- laad in!
- laadt in!
- ingeladen
- inladend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for inladen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
embarquement du cargaison | inladen; verlading | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
affréter | inladen; laden | beladen; bevrachten; laden |
charger | inladen; laden | aandikken; aanklagen; aantijgen; beladen; belasten; beschuldigen; betichten; bevelen; bevrachten; bezwaren; commanderen; decreteren; farceren; gebieden; gelasten; geweer laden; gewicht toevoegen; incrimineren; insinueren; laden; op iets laden; opblazen; opdragen; opkloppen; opladen; opladen elektriciteit; opnieuw laden; opschroeven; opvullen; overdreven voorstellen; overdrijven; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken; verladen; verordenen; verzwaren; vullen; zwaarder maken |
embarquer | inladen; laden | aan boord gaan; aan boord klimmen; afreizen; heengaan; inschepen; scheep gaan; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; verschepen; wegreizen; wegtrekken |