Dutch
Detailed Translations for inrukken from Dutch to French
inrukken:
-
inrukken (ophoepelen; opdonderen; opkrassen; oplazeren)
décamper; ficher le camp; se casser; se retirer; s'en aller-
décamper verbe (décampe, décampes, décampons, décampez, décampent, décampais, décampait, décampions, décampiez, décampaient, décampai, décampas, décampa, décampâmes, décampâtes, décampèrent, décamperai, décamperas, décampera, décamperons, décamperez, décamperont)
-
ficher le camp verbe
-
se casser verbe
-
se retirer verbe
-
s'en aller verbe
-
Conjugations for inrukken:
o.t.t.
- ruk in
- rukt in
- rukt in
- rukken in
- rukken in
- rukken in
o.v.t.
- rukte in
- rukte in
- rukte in
- rukten in
- rukten in
- rukten in
v.t.t.
- ben ingerukt
- bent ingerukt
- is ingerukt
- zijn ingerukt
- zijn ingerukt
- zijn ingerukt
v.v.t.
- was ingerukt
- was ingerukt
- was ingerukt
- waren ingerukt
- waren ingerukt
- waren ingerukt
o.t.t.t.
- zal inrukken
- zult inrukken
- zal inrukken
- zullen inrukken
- zullen inrukken
- zullen inrukken
o.v.t.t.
- zou inrukken
- zou inrukken
- zou inrukken
- zouden inrukken
- zouden inrukken
- zouden inrukken
diversen
- ruk in!
- rukt in!
- ingerukt
- inrukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
inrukken (ophoepelen)