Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. kieperen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kieperen from Dutch to French

kieperen:

kieperen verbe (kieper, kiepert, kieperde, kieperden, gekieperd)

  1. kieperen (tuimelen; vallen; flikkeren; kiepen; kelderen)
    tomber; dégringoler; basculer; culbuter
    • tomber verbe (tombe, tombes, tombons, tombez, )
    • dégringoler verbe (dégringole, dégringoles, dégringolons, dégringolez, )
    • basculer verbe (bascule, bascules, basculons, basculez, )
    • culbuter verbe (culbute, culbutes, culbutons, culbutez, )

Conjugations for kieperen:

o.t.t.
  1. kieper
  2. kiepert
  3. kiepert
  4. kieperen
  5. kieperen
  6. kieperen
o.v.t.
  1. kieperde
  2. kieperde
  3. kieperde
  4. kieperden
  5. kieperden
  6. kieperden
v.t.t.
  1. heb gekieperd
  2. hebt gekieperd
  3. heeft gekieperd
  4. hebben gekieperd
  5. hebben gekieperd
  6. hebben gekieperd
v.v.t.
  1. had gekieperd
  2. had gekieperd
  3. had gekieperd
  4. hadden gekieperd
  5. hadden gekieperd
  6. hadden gekieperd
o.t.t.t.
  1. zal kieperen
  2. zult kieperen
  3. zal kieperen
  4. zullen kieperen
  5. zullen kieperen
  6. zullen kieperen
o.v.t.t.
  1. zou kieperen
  2. zou kieperen
  3. zou kieperen
  4. zouden kieperen
  5. zouden kieperen
  6. zouden kieperen
en verder
  1. ben gekieperd
  2. bent gekieperd
  3. is gekieperd
  4. zijn gekieperd
  5. zijn gekieperd
  6. zijn gekieperd
diversen
  1. kieper!
  2. kiepert!
  3. gekieperd
  4. kieperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kieperen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
basculer flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen buitelen; dompen; duikelen; kantelen; kapseizen; kiepen; neervallen; omkantelen; omrollen; omvallen; omver kiepen; omverslaan; omvervallen; onderuitgaan; op de grond vallen; op zijn bek gaan; over een kant vallen; ten val komen; vallen
culbuter flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen buitelen; duikelen; neervallen; omrollen; omvallen; omvervallen; op de grond vallen
dégringoler flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen buitelen; duikelen; neervallen; op de grond vallen
tomber flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen afdalen; afhangen; buitelen; doen neerstorten; duikelen; eraf vallen; hangen; kelderen; landen; naar beneden dalen; naar beneden donderen; naar beneden komen; naar beneden storten; naar beneden vallen; neerdalen; neerkomen; neerstorten; omlaagkomen; omlaagstorten; omlaagvallen; omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op de grond komen; op zijn bek gaan; ten val komen; terechtkomen; vallen; zakken

Wiktionary Translations for kieperen:


Cross Translation:
FromToVia
kieperen tomber; dégringoler purzeln — mit dem Kopf voraus hinfallen