Dutch

Detailed Translations for kloppend from Dutch to French

kloppend:


kloppend form of kloppen:

kloppen verbe (klop, klopt, klopte, klopten, geklopt)

  1. kloppen (congruent zijn; overeenstemmen)
    correspondre; coïncider; concorder
    • correspondre verbe (corresponds, correspond, correspondons, correspondez, )
    • coïncider verbe (coïncide, coïncides, coïncidons, coïncidez, )
    • concorder verbe (concorde, concordes, concordons, concordez, )
  2. kloppen (aantikken; tikken; aankloppen)
    battre; frapper; cliqueter; toquer; taper sur; taper; heurter; claquer; cogner; craqueter
    • battre verbe (bats, bat, battons, battez, )
    • frapper verbe (frappe, frappes, frappons, frappez, )
    • cliqueter verbe (cliquette, cliquettes, cliquetons, cliquetez, )
    • toquer verbe (toque, toques, toquons, toquez, )
    • taper sur verbe
    • taper verbe (tape, tapes, tapons, tapez, )
    • heurter verbe (heurte, heurtes, heurtons, heurtez, )
    • claquer verbe (claque, claques, claquons, claquez, )
    • cogner verbe (cogne, cognes, cognons, cognez, )
    • craqueter verbe (craquette, craquettes, craquetons, craquetez, )
  3. kloppen (juist zijn; overeenstemmen)
  4. kloppen (lillen; trillen)
    trembler; vibrer; palpiter; frémir
    • trembler verbe (tremble, trembles, tremblons, tremblez, )
    • vibrer verbe (vibre, vibres, vibrons, vibrez, )
    • palpiter verbe (palpite, palpites, palpitons, palpitez, )
    • frémir verbe (frémis, frémit, frémissons, frémissez, )

Conjugations for kloppen:

o.t.t.
  1. klop
  2. klopt
  3. klopt
  4. kloppen
  5. kloppen
  6. kloppen
o.v.t.
  1. klopte
  2. klopte
  3. klopte
  4. klopten
  5. klopten
  6. klopten
v.t.t.
  1. heb geklopt
  2. hebt geklopt
  3. heeft geklopt
  4. hebben geklopt
  5. hebben geklopt
  6. hebben geklopt
v.v.t.
  1. had geklopt
  2. had geklopt
  3. had geklopt
  4. hadden geklopt
  5. hadden geklopt
  6. hadden geklopt
o.t.t.t.
  1. zal kloppen
  2. zult kloppen
  3. zal kloppen
  4. zullen kloppen
  5. zullen kloppen
  6. zullen kloppen
o.v.t.t.
  1. zou kloppen
  2. zou kloppen
  3. zou kloppen
  4. zouden kloppen
  5. zouden kloppen
  6. zouden kloppen
en verder
  1. ben geklopt
  2. bent geklopt
  3. is geklopt
  4. zijn geklopt
  5. zijn geklopt
  6. zijn geklopt
diversen
  1. klop!
  2. klopt!
  3. geklopt
  4. kloppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kloppen [het ~] nom

  1. het kloppen
    le battement

Translation Matrix for kloppen:

NounRelated TranslationsOther Translations
battement kloppen gebeier; geklepper; gelui; klokgelui; roffel
battre afbeuken
VerbRelated TranslationsOther Translations
battre aankloppen; aantikken; kloppen; tikken afkloppen; bekampen; beroeren; bestrijden; beuken; bevechten; bonken; hameren; hard slaan; hengsten; karnen; klakken; klapperen; kleppen; kloppen met een hamer; klutsen; meppen; omroeren; raken; rammen; roeren; slaan; timmeren; treffen
claquer aankloppen; aantikken; kloppen; tikken dichtgooien; dichtklappen; dichtslaan; dichtwerpen; klakken; klapperen; kleppen; klepperen
cliqueter aankloppen; aantikken; kloppen; tikken klakken; kleppen; klepperen; kletteren; klingelen; rammelen; rinkelen; tingelen; tinkelen
cogner aankloppen; aantikken; kloppen; tikken aanrijden; beuken; bonken; botsen; hameren; hard slaan; hengsten; meppen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; rammen; slaan; stompen; stoten op; timmeren
concorder congruent zijn; kloppen; overeenstemmen corresponderen; een fusie aangaan; evenaren; fuseren; kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen; overeenstemmen met; samengaan; samenlopen; samenvallen; stroken; stroken met
correspondre congruent zijn; kloppen; overeenstemmen aansluiten; bijvoegen
coïncider congruent zijn; kloppen; overeenstemmen overlappen
craqueter aankloppen; aantikken; kloppen; tikken knakken; knapperen; knetteren
frapper aankloppen; aantikken; kloppen; tikken beuken; bonken; een klap geven; een oplawaai geven; frapperen; hameren; hard slaan; hengsten; kloppen met een hamer; meppen; rammen; slaan; stompen; timmeren
frémir kloppen; lillen; trillen beven; bibberen; griezelen; gruwelen; gruwen; huiveren; knisperen; rillen; ritselen; sidderen; trillen; vibreren
heurter aankloppen; aantikken; kloppen; tikken aanrijden; aanstoot geven; aanvaren; bonken; bonzen; botsen; choqueren; hameren; hard slaan; hengsten; ketsen; luiden; meppen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; opbotsen; rammen; schokken; shockeren; slaan; stoten op; timmeren
palpiter kloppen; lillen; trillen popelen
taper aankloppen; aantikken; kloppen; tikken beuken; bonken; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; hameren; hard slaan; hengsten; kloppen met een hamer; machineschrijven; meppen; rammen; slaan; stompen; stoppen; tikken; timmeren; typen
taper sur aankloppen; aantikken; kloppen; tikken bekloppen; drukken op; tegen kloppen
toquer aankloppen; aantikken; kloppen; tikken aanroeren; aanstippen; even aanraken
trembler kloppen; lillen; trillen beven; bibberen; popelen; rillen; sidderen; trillen; vibreren
vibrer kloppen; lillen; trillen beven; bibberen; rillen; trillen; vibreren
être correct correct zijn; juist zijn; kloppen; overeenstemmen
- winnen

Related Words for "kloppen":


Synonyms for "kloppen":


Antonyms for "kloppen":


Related Definitions for "kloppen":

  1. een bonzend of tikkend geluid maken1
    • er klopt iemand op de deur1
  2. juist zijn1
    • de rekening klopt1
  3. de beste zijn, de meeste punten halen1
    • in de laatste wedstrijd werden we geklopt1

Wiktionary Translations for kloppen:

kloppen
verb
  1. tegen iets slaan
  2. hoorbaar bewegen
  3. in overeenstemming zijn
  4. in toestand brengen
  5. verslaan
kloppen
Cross Translation:
FromToVia
kloppen battre beat — to hit, to knock, to pound, to strike
kloppen frapper knock — to rap one's knuckles against something
kloppen avoir du sens; tenir debout make sense — be coherent
kloppen battre; palpiter throb — To pound or beat rapidly or violently
kloppen frapper klopfen — Periodische Bewegung, die ein rhythmisches Geräusch entfaltet.
kloppen battre; circuler pulsieren — dem Pulsschlag entsprechend oder in regelmäßigen Abständen anschwellen und abschwellen