Dutch

Detailed Translations for los from Dutch to French

los:


Translation Matrix for los:

NounRelated TranslationsOther Translations
indécis wankelmoedige; weifelaar
mobile beweegreden; drijfveer; motief; motivatie; reden
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
coulissant schuif-
ModifierRelated TranslationsOther Translations
bancal los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend krombenig
chancelant los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend fluctuerend; gammel; geestelijk onstabiel; heen en weer bewegend; krakkemikkig; labiel; schommelend; waggelend; wankel; wiebelend; zwak
coulissant los; niet vast; verplaatsbaar; verschuifbaar
d'une façon incertaine los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
détaché los; niet vast apart; emotieloos; gescheiden; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; liefdeloos; los van elkaar; losgemaakt; ongevoelig; ongeïnteresseerd; onverschillig; separaat; zielloos
incertain los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend aarzelend; besluiteloos; delicaat; discutabel; gevaarlijk; gewaagd; hachelijk; halfslachtig; inconsistent; kritiek; lastig; netelig; niet zeker; ongewis; onstandvastig; onvast; penibel; precair; schoorvoetend; twijfelachtig; twijfelmoedig; variabel; variërend; veranderlijk; wankelmoedig; weifelachtig; weifelend
indécis los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend aarzelend; besluiteloos; halfslachtig; inconsistent; onbepaald; onbeslist; onstandvastig; onuitgemaakt; schoorvoetend; twijfelmoedig; veranderlijk; wankelmoedig; weifelachtig; weifelend
mobile beweegbaar; los; mobiel; niet vast; roerend; verplaatsbaar; verschuifbaar; verzetbaar
pas fixe beweegbaar; los; mobiel; roerend; verplaatsbaar; verzetbaar
portatif beweegbaar; los; mobiel; niet vast; roerend; verplaatsbaar; verschuifbaar; verzetbaar transportabel; transporteerbaar; verplaatsbaar; vervoerbaar
poudreuse los; mul; pulverig; rul
poudreux los; mul; pulverig; rul
précaire los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend delicaat; dreigend; eng; gevaarlijk; gewaagd; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
transportable beweegbaar; los; mobiel; niet vast; roerend; verplaatsbaar; verschuifbaar; verzetbaar tilbaar; transportabel; transporteerbaar; verplaatsbaar; vervoerbaar
vacillant los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend fluctuerend; geestelijk onstabiel; halfslachtig; heen en weer bewegend; labiel; onstandvastig; schommelend; twijfelmoedig; waggelend; wankelmoedig; wiebelend; wiebelig

Related Words for "los":


Antonyms for "los":


Related Definitions for "los":

  1. niet of niet stevig vast1
    • de hond is los1
  2. niet strak of gespannen1
    • je moet je spieren los maken1
  3. op zichzelf, afzonderlijk1
    • hij schreef enkele losse woorden1

Wiktionary Translations for los:

los
adjective
  1. Qui a le pouvoir de faire ce qu’il vouloir, d’agir ou de ne pas agir.
  2. Non serré
  3. Qui se meut ou qui peut être mû, qui n’est pas fixe. (Sens général).
  4. Qui présente une caractéristique spéciale, qui appartenir, proprement et singulièrement, à certaines personnes ou à certaines choses; qui n’est point commun à d’autres personnes, à d’autres choses de même espèce.
noun
  1. félin

Cross Translation:
FromToVia
los libre free — not imprisoned
los libre free — unconstrained
los lâche loose — not fixed tightly

lossen:

lossen verbe (los, lost, loste, losten, gelost)

  1. lossen (iets uitladen; ontladen; afladen)
    décharger; débarquer
    • décharger verbe (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
    • débarquer verbe (débarque, débarques, débarquons, débarquez, )
  2. lossen (uitladen)
    décharger; débarquer; vider
    • décharger verbe (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
    • débarquer verbe (débarque, débarques, débarquons, débarquez, )
    • vider verbe (vide, vides, vidons, videz, )

Conjugations for lossen:

o.t.t.
  1. los
  2. lost
  3. lost
  4. lossen
  5. lossen
  6. lossen
o.v.t.
  1. loste
  2. loste
  3. loste
  4. losten
  5. losten
  6. losten
v.t.t.
  1. heb gelost
  2. hebt gelost
  3. heeft gelost
  4. hebben gelost
  5. hebben gelost
  6. hebben gelost
v.v.t.
  1. had gelost
  2. had gelost
  3. had gelost
  4. hadden gelost
  5. hadden gelost
  6. hadden gelost
o.t.t.t.
  1. zal lossen
  2. zult lossen
  3. zal lossen
  4. zullen lossen
  5. zullen lossen
  6. zullen lossen
o.v.t.t.
  1. zou lossen
  2. zou lossen
  3. zou lossen
  4. zouden lossen
  5. zouden lossen
  6. zouden lossen
en verder
  1. ben gelost
  2. bent gelost
  3. is gelost
  4. zijn gelost
  5. zijn gelost
  6. zijn gelost
diversen
  1. los!
  2. lost!
  3. gelost
  4. lossend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lossen [het ~] nom

  1. het lossen (afladen; uitladen)
    le déchargement; la décharge

Translation Matrix for lossen:

NounRelated TranslationsOther Translations
décharge afladen; lossen; uitladen barak; belt; bouwkeet; decharge; drainage; drooglegging; hangaar; keet; leegmaken; loods; ontwatering; spuiïng; stortplaats; uitladen
déchargement afladen; lossen; uitladen elektrische ontlading; leegmaken; lossing; offloading; ontlading; ontlasting; plotselinge uitbarsting; stoelgang; uitladen; uitlading; van een last ontdoen; verlichting; verzachting
VerbRelated TranslationsOther Translations
débarquer afladen; iets uitladen; lossen; ontladen; uitladen aan land gaan; aan wal gaan; debarkeren; ontschepen
décharger afladen; iets uitladen; lossen; ontladen; uitladen aan de dijk zetten; afdanken; afmaken; afreageren; afscheiden; afschieten; afslachten; afvloeien; afvoeren; afvuren; bliksemen; congé geven; dechargeren; doden; ecarteren; eruit gooien; flitsen; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; lichten; lozen; luchten; moorden; neerhalen; neersabelen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; onschuldig verklaren; ontheffen; ontslaan; oplichten; schieten; schieten op; schoten lossen; uitgieten; uitscheiden; uitschenken; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; van zijn positie verdrijven; vermoorden; verzenden; vrijpleiten; vrijspreken; vuren; weerlichten; wegsturen; wegzenden; zuiveren
vider lossen; uitladen gieten; ledigen; leegdrinken; leeggieten; leeghalen; leegmaken; leegplunderen; leegpompen; leegroven; leegstelen; leegstorten; legen; opdrinken; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; plunderen; schenken; uitdrinken; uitgieten; uitgooien; uithalen; uitknijpen; uitpersen; uitpompen; uitschenken; uitstorten; uitwerpen; uitzuigen

Related Definitions for "lossen":

  1. er de lading uithalen1
    • het schip werd in Rotterdam gelost1
  2. het niet langer vasthouden1
    • de duiven werden gelost1


Related Translations for los