Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. matrix:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for matrix from Dutch to French

matrix:

matrix [de ~ (v)] nom

  1. de matrix (matrijs)
    la matrice; le moule; la forme
  2. de matrix
    le tableau
  3. de matrix

Translation Matrix for matrix:

NounRelated TranslationsOther Translations
forme matrijs; matrix aangezicht; aanzien; afgieting; afgietsel; belijdenis; buitenkant; conditie; drukvorm; figuur; gedaante; gelaat; gietmal; gietsel; gietvorm; in vorm zijn; leest; lichaamslijn; mal; matrijs; modelvorm; moedervorm; postuur; schim; schoenleest; shape; silhouet; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm; vormsel
matrice matrijs; matrix drukvorm; gietvorm; mal; matrijs; modelvorm; moedervorm; vorm
moule matrijs; matrix afgieting; afgietsel; conditie; gietmal; gietsel; gietvorm; mal; matrijs; modelvorm; moedervorm; sjablone; sjabloon; vorm
tableau matrix afbeelden; afbeelding; beeld; bord; descriptie; doek; foto; illustratie; lijst; nadere beschrijving; omschrijving; paneel; plaat; plaat in boek of tijdschrift; plaatje; portret; prent; scene; schilderij; schildering; schilderstuk; schoolbord; schoorsteenstuk; tabel; tableau; tafel; tafereel; uitbeelding
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
matrice matrix

Related Words for "matrix":

  • matrixen

Wiktionary Translations for matrix:

matrix
noun
  1. een rechthoekig blok getallen waaraan bepaalde rekenregels toegekend worden
matrix
noun
  1. Objet mathématique.

Cross Translation:
FromToVia
matrix matrice matrix — In mathematics