Dutch
Detailed Translations for naroepen from Dutch to French
naroepen:
-
naroepen
interpeller-
interpeller verbe (interpelle, interpelles, interpellons, interpellez, interpellent, interpellais, interpellait, interpellions, interpelliez, interpellaient, interpellai, interpellas, interpella, interpellâmes, interpellâtes, interpellèrent, interpellerai, interpelleras, interpellera, interpellerons, interpellerez, interpelleront)
-
Conjugations for naroepen:
o.t.t.
- roep na
- roept na
- roept na
- roepen na
- roepen na
- roepen na
o.v.t.
- riep na
- riep na
- riep na
- riepen na
- riepen na
- riepen na
v.t.t.
- heb nageroepen
- hebt nageroepen
- heeft nageroepen
- hebben nageroepen
- hebben nageroepen
- hebben nageroepen
v.v.t.
- had nageroepen
- had nageroepen
- had nageroepen
- hadden nageroepen
- hadden nageroepen
- hadden nageroepen
o.t.t.t.
- zal naroepen
- zult naroepen
- zal naroepen
- zullen naroepen
- zullen naroepen
- zullen naroepen
o.v.t.t.
- zou naroepen
- zou naroepen
- zou naroepen
- zouden naroepen
- zouden naroepen
- zouden naroepen
en verder
- ben nageroepen
- bent nageroepen
- is nageroepen
- zijn nageroepen
- zijn nageroepen
- zijn nageroepen
diversen
- roep na!
- roept na!
- nageroepen
- naroepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for naroepen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
interpeller | naroepen | aanroepen; doorvragen; doorzagen; interpelleren; ontbieden; oproepen; sommeren; toeroepen; uitvragen |