Summary
Dutch
Detailed Translations for omboorden from Dutch to French
omboorden:
-
omboorden
border; ganser; galonner; encadrer; lisérer; entourer-
border verbe (borde, bordes, bordons, bordez, bordent, bordais, bordait, bordions, bordiez, bordaient, bordai, bordas, borda, bordâmes, bordâtes, bordèrent, borderai, borderas, bordera, borderons, borderez, borderont)
-
ganser verbe
-
galonner verbe (galonne, galonnes, galonnons, galonnez, galonnent, galonnais, galonnait, galonnions, galonniez, galonnaient, galonnai, galonnas, galonna, galonnâmes, galonnâtes, galonnèrent, galonnerai, galonneras, galonnera, galonnerons, galonnerez, galonneront)
-
encadrer verbe (encadre, encadres, encadrons, encadrez, encadrent, encadrais, encadrait, encadrions, encadriez, encadraient, encadrai, encadras, encadra, encadrâmes, encadrâtes, encadrèrent, encadrerai, encadreras, encadrera, encadrerons, encadrerez, encadreront)
-
lisérer verbe (lisère, lisères, lisérons, lisérez, lisèrent, lisérais, lisérait, lisérions, lisériez, liséraient, lisérai, liséras, liséra, lisérâmes, lisérâtes, lisérèrent, lisérerai, liséreras, lisérera, lisérerons, lisérerez, liséreront)
-
entourer verbe (entoure, entoures, entourons, entourez, entourent, entourais, entourait, entourions, entouriez, entouraient, entourai, entouras, entoura, entourâmes, entourâtes, entourèrent, entourerai, entoureras, entourera, entourerons, entourerez, entoureront)
-
Conjugations for omboorden:
o.t.t.
- omboord
- omboordt
- omboordt
- omboorden
- omboorden
- omboorden
o.v.t.
- omboordde
- omboordde
- omboordde
- omboordden
- omboordden
- omboordden
v.t.t.
- heb omboord
- hebt omboord
- heeft omboord
- hebben omboord
- hebben omboord
- hebben omboord
v.v.t.
- had omboord
- had omboord
- had omboord
- hadden omboord
- hadden omboord
- hadden omboord
o.t.t.t.
- zal omboorden
- zult omboorden
- zal omboorden
- zullen omboorden
- zullen omboorden
- zullen omboorden
o.v.t.t.
- zou omboorden
- zou omboorden
- zou omboorden
- zouden omboorden
- zouden omboorden
- zouden omboorden
en verder
- is omboord
- zijn omboord
diversen
- omboord!
- omboordt!
- omboord
- omboordend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for omboorden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
border | omboorden | afzetten; iemand instoppen; instoppen; omranden; omzomen; toedekken; zomen |
encadrer | omboorden | afzetten; inlijsten; inramen; omkaderen; omlijsten; omranden; zomen |
entourer | omboorden | afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; draaien om; een cirkel tekenen om; insluiten; omcirkelen; omgeven; omheenrijden; omleiden; omlijnen; omringen; omsingelen; omsluiten; omtrekken |
galonner | omboorden | |
ganser | omboorden | |
lisérer | omboorden |