Summary
Dutch to French: more detail...
- opbellen:
-
Wiktionary:
- opbellen → appeler
- opbellen → appeler, téléphoner
Dutch
Detailed Translations for opbellen from Dutch to French
opbellen:
-
opbellen (bellen; telefoontje plegen; iemand opbellen)
téléphoner; appeler; donner un coup de fil-
téléphoner verbe (téléphone, téléphones, téléphonons, téléphonez, téléphonent, téléphonais, téléphonait, téléphonions, téléphoniez, téléphonaient, téléphonai, téléphonas, téléphona, téléphonâmes, téléphonâtes, téléphonèrent, téléphonerai, téléphoneras, téléphonera, téléphonerons, téléphonerez, téléphoneront)
-
appeler verbe (appelle, appelles, appelons, appelez, appellent, appelais, appelait, appelions, appeliez, appelaient, appelai, appelas, appela, appelâmes, appelâtes, appelèrent, appellerai, appelleras, appellera, appellerons, appellerez, appelleront)
-
donner un coup de fil verbe
-
Conjugations for opbellen:
o.t.t.
- bel op
- belt op
- belt op
- bellen op
- bellen op
- bellen op
o.v.t.
- belde op
- belde op
- belde op
- belden op
- belden op
- belden op
v.t.t.
- heb opgebeld
- hebt opgebeld
- heeft opgebeld
- hebben opgebeld
- hebben opgebeld
- hebben opgebeld
v.v.t.
- had opgebeld
- had opgebeld
- had opgebeld
- hadden opgebeld
- hadden opgebeld
- hadden opgebeld
o.t.t.t.
- zal opbellen
- zult opbellen
- zal opbellen
- zullen opbellen
- zullen opbellen
- zullen opbellen
o.v.t.t.
- zou opbellen
- zou opbellen
- zou opbellen
- zouden opbellen
- zouden opbellen
- zouden opbellen
en verder
- ben opgebeld
- bent opgebeld
- is opgebeld
- zijn opgebeld
- zijn opgebeld
- zijn opgebeld
diversen
- bel op!
- belt op!
- opgebeld
- opbellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opbellen (bellen)
Translation Matrix for opbellen:
Synonyms for "opbellen":
Related Definitions for "opbellen":
Wiktionary Translations for opbellen:
opbellen
Cross Translation:
verb
opbellen
-
iemand telefonisch proberen te bereiken
- opbellen → appeler
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opbellen | → appeler; téléphoner | ↔ call — to contact by telephone |
• opbellen | → appeler; téléphoner | ↔ anläuten — (transitiv) (intransitiv) Deutschland landschaftlich (vor allem süddeutsch); Österreich landschaftlich (vor allem westösterreichisch: Vorarlberg), sonst mundartnah oder veraltend; Schweiz; Südtirol mundartnah; Südafrika (KwaZulu-Natal): mit jemandem te |
• opbellen | → appeler | ↔ anrufen — (transitiv) (intransitiv) mit jemandem telefonisch in Verbindung treten |
External Machine Translations: