Dutch
Detailed Translations for opdringen from Dutch to French
opdringen:
-
opdringen
insister; pousser; forcer à-
insister verbe (insiste, insistes, insistons, insistez, insistent, insistais, insistait, insistions, insistiez, insistaient, insistai, insistas, insista, insistâmes, insistâtes, insistèrent, insisterai, insisteras, insistera, insisterons, insisterez, insisteront)
-
pousser verbe (pousse, pousses, poussons, poussez, poussent, poussais, poussait, poussions, poussiez, poussaient, poussai, poussas, poussa, poussâmes, poussâtes, poussèrent, pousserai, pousseras, poussera, pousserons, pousserez, pousseront)
-
forcer à verbe
-
Conjugations for opdringen:
o.t.t.
- dring op
- dringt op
- dringt op
- dringen op
- dringen op
- dringen op
o.v.t.
- drong op
- drong op
- drong op
- drongen op
- drongen op
- drongen op
v.t.t.
- heb opgedrongen
- hebt opgedrongen
- heeft opgedrongen
- hebben opgedrongen
- hebben opgedrongen
- hebben opgedrongen
v.v.t.
- had opgedrongen
- had opgedrongen
- had opgedrongen
- hadden opgedrongen
- hadden opgedrongen
- hadden opgedrongen
o.t.t.t.
- zal opdringen
- zult opdringen
- zal opdringen
- zullen opdringen
- zullen opdringen
- zullen opdringen
o.v.t.t.
- zou opdringen
- zou opdringen
- zou opdringen
- zouden opdringen
- zouden opdringen
- zouden opdringen
en verder
- ben opgedrongen
- bent opgedrongen
- is opgedrongen
- zijn opgedrongen
- zijn opgedrongen
- zijn opgedrongen
diversen
- dring op!
- dringt op!
- opgedrongen
- opdringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze