Dutch
Detailed Translations for opgekropt from Dutch to French
opgekropt:
-
opgekropt (verbeten; onderdrukt; verkropt)
opprimé; ulcéré; enragé; réprimé; virulent; haineux; âpre; rancunier; âcre; vindicatif; irrité; âprement; furieusement; fâché contre; irrité contre-
opprimé adj
-
ulcéré adj
-
enragé adj
-
réprimé adj
-
virulent adj
-
haineux adj
-
âpre adj
-
rancunier adj
-
âcre adj
-
vindicatif adj
-
irrité adj
-
âprement adj
-
furieusement adj
-
fâché contre adj
-
irrité contre adj
-
Translation Matrix for opgekropt:
opgekropt form of opkroppen:
-
opkroppen (opstapelen; ophopen)
empiler; refouler-
empiler verbe (empile, empiles, empilons, empilez, empilent, empilais, empilait, empilions, empiliez, empilaient, empilai, empilas, empila, empilâmes, empilâtes, empilèrent, empilerai, empileras, empilera, empilerons, empilerez, empileront)
-
refouler verbe (refoule, refoules, refoulons, refoulez, refoulent, refoulais, refoulait, refoulions, refouliez, refoulaient, refoulai, refoulas, refoula, refoulâmes, refoulâtes, refoulèrent, refoulerai, refouleras, refoulera, refoulerons, refoulerez, refouleront)
-
Conjugations for opkroppen:
o.t.t.
- krop op
- kropt op
- kropt op
- kroppen op
- kroppen op
- kroppen op
o.v.t.
- kropte op
- kropte op
- kropte op
- kropten op
- kropten op
- kropten op
v.t.t.
- heb opgekropt
- hebt opgekropt
- heeft opgekropt
- hebben opgekropt
- hebben opgekropt
- hebben opgekropt
v.v.t.
- had opgekropt
- had opgekropt
- had opgekropt
- hadden opgekropt
- hadden opgekropt
- hadden opgekropt
o.t.t.t.
- zal opkroppen
- zult opkroppen
- zal opkroppen
- zullen opkroppen
- zullen opkroppen
- zullen opkroppen
o.v.t.t.
- zou opkroppen
- zou opkroppen
- zou opkroppen
- zouden opkroppen
- zouden opkroppen
- zouden opkroppen
en verder
- is opgekropt
diversen
- krop op!
- kropt op!
- opgekropt
- opkroppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opkroppen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
empiler | ophopen; opkroppen; opstapelen | accumuleren; hopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen; zich ophopen; zich opstapelen |
refouler | ophopen; opkroppen; opstapelen | bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; gevoelens verdringen; in bedwang houden; inmaken; inpekelen; intomen; inzouten; matigen; onderdrukken; opzouten; terugdrijven; terugdringen; terughouden; verdringen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; wegebben; wegschuiven; wegsteken; wegstoppen |