Dutch

Detailed Translations for ophaal from Dutch to French

ophaal:

ophaal [de ~ (m)] nom

  1. de ophaal
    le délié

Translation Matrix for ophaal:

NounRelated TranslationsOther Translations
délié ophaal
ModifierRelated TranslationsOther Translations
délié dun; fijn; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel; slank en smal

ophalen:

ophalen verbe (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)

  1. ophalen (afhalen en meenemen; oppikken)
    venir chercher; ramasser; aller prendre; prendre; chercher; aller chercher
    • ramasser verbe (ramasse, ramasses, ramassons, ramassez, )
    • prendre verbe (prends, prend, prenons, prenez, )
    • chercher verbe (cherche, cherches, cherchons, cherchez, )
  2. ophalen (meenemen; afnemen; afhalen; wegnemen; weghalen)
    emporter; enlever; prendre; recueillir; collecter; ramasser; aller chercher; lever; améliorer
    • emporter verbe (emporte, emportes, emportons, emportez, )
    • enlever verbe (enlève, enlèves, enlevons, enlevez, )
    • prendre verbe (prends, prend, prenons, prenez, )
    • recueillir verbe (recueille, recueilles, recueillons, recueillez, )
    • collecter verbe (collecte, collectes, collectons, collectez, )
    • ramasser verbe (ramasse, ramasses, ramassons, ramassez, )
    • lever verbe (lève, lèves, levons, levez, )
    • améliorer verbe (améliore, améliores, améliorons, améliorez, )
  3. ophalen (omhooghalen)
    soulever; relever; lever
    • soulever verbe (soulève, soulèves, soulevons, soulevez, )
    • relever verbe (relève, relèves, relevons, relevez, )
    • lever verbe (lève, lèves, levons, levez, )
  4. ophalen

Conjugations for ophalen:

o.t.t.
  1. haal op
  2. haalt op
  3. haalt op
  4. halen op
  5. halen op
  6. halen op
o.v.t.
  1. haalde op
  2. haalde op
  3. haalde op
  4. haalden op
  5. haalden op
  6. haalden op
v.t.t.
  1. heb opgehaald
  2. hebt opgehaald
  3. heeft opgehaald
  4. hebben opgehaald
  5. hebben opgehaald
  6. hebben opgehaald
v.v.t.
  1. had opgehaald
  2. had opgehaald
  3. had opgehaald
  4. hadden opgehaald
  5. hadden opgehaald
  6. hadden opgehaald
o.t.t.t.
  1. zal ophalen
  2. zult ophalen
  3. zal ophalen
  4. zullen ophalen
  5. zullen ophalen
  6. zullen ophalen
o.v.t.t.
  1. zou ophalen
  2. zou ophalen
  3. zou ophalen
  4. zouden ophalen
  5. zouden ophalen
  6. zouden ophalen
en verder
  1. ben opgehaald
  2. bent opgehaald
  3. is opgehaald
  4. zijn opgehaald
  5. zijn opgehaald
  6. zijn opgehaald
diversen
  1. haal op!
  2. haalt op!
  3. opgehaald
  4. ophalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ophalen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aller chercher afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; meenemen; ophalen; oppikken; weghalen; wegnemen halen; pakken
aller prendre afhalen en meenemen; ophalen; oppikken
améliorer afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen afmaken; beter worden; beteren; bijschaven; bijwerken; completeren; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; perfectioneren; progressie maken; renoveren; repareren; verbeteren; veredelen; verfijnen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien; vooruitbrengen; vooruitgang boeken
chercher afhalen en meenemen; ophalen; oppikken aankomen; afzoeken; bezoeken; inlopen; langskomen; naslaan; naspeuren; nasporen; om zich heen kijken; onderzoeken; op bezoek komen; opzoeken; rondkijken; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; rondzien; struinen; voorbijkomen; zich oriënteren; zien te vinden; zoeken
collecter afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen bijeen dragen
emporter afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen afvoeren; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; meedragen; meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
enlever afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen aanwrijven; achteroverdrukken; afnemen; afplukken; afrukken; afscheuren; benemen; beroven; beroven van; beschuldigen; bestelen; blameren; depriveren; erafhalen; eruit nemen; gappen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; inpikken; jatten; kapen; kidnappen; kwalijk nemen; laken; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegstelen; legen; loshalen; lospeuteren; losplukken; naar buiten halen; nadragen; ontfutselen; ontkleden; ontnemen; ontvoeren; ontvreemden; pikken; plukken; plunderen; roven; ruimen; schaken; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitdoen; uitgommen; uithalen; uitkleden; uitnemen; uittrekken; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; vlakken; voor de voeten gooien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegsnijden; wegsteken; wegstoppen; wegvegen; wissen
lever afhalen; afnemen; meenemen; omhooghalen; ophalen; weghalen; wegnemen aanwassen; bliksemen; expanderen; gaan staan; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; in de hoogte steken; lichten; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; naar boven tillen; naar boven trekken; nullificeren; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogstijgen; ondervangen; openen; opheffen; ophijsen; opstaan; optillen; opzwellen; rijzen; stijgen; takelen; teniet doen; tillen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; verheffen; verijdelen; vermeerderen; vernietigen; verruimen; verwijden; weerlichten; zwellen
prendre afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; meenemen; ophalen; oppikken; weghalen; wegnemen aangaan; aanhouden; aanklampen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvangen; aanwerven; aanwrijven; absorberen; accepteren; achteroverdrukken; afnemen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen; benemen; beroven van; beschuldigen; bevangen; bezetten; bezigen; binden; blameren; boeien; buitmaken; cadeau aannemen; depriveren; eigen maken; fascineren; gappen; gebruik maken van; gebruiken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; hanteren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets bemachtigen; iets halen; in ontvangst nemen; ingrijpen; inpikken; inrekenen; intrigeren; jatten; kapen; ketenen; kiezen; klauwen; kluisteren; kopen; kwalijk nemen; laken; leegstelen; nadragen; nemen; ondernemen; ontfutselen; ontnemen; ontoegankelijk maken; ontvangen; ontvreemden; opnemen; oppakken; oppikken; oprapen; opslorpen; opslurpen; opsnappen; pakken; pikken; plunderen; rekruteren; roven; schiften; selecteren; selectie toepassen; snaaien; starten; stelen; te kort doen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; toeëigenen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; van start gaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; vervreemden; verwerven; voor de voeten gooien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; werven; zich bedienen; ziften
ramasser afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; meenemen; ophalen; oppikken; weghalen; wegnemen aannemen; aanvaarden; accepteren; bij elkaar vegen; bijeenrapen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; in ontvangst nemen; inzamelen; ontvangen; opeenhopen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; sparen; vergaren; verzamelen
recueillir afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen bijeenzamelen; oogsten; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; plukken; sparen; vergaren; verzamelen
relever omhooghalen; ophalen gaan staan; hoger maken; hooghouden; in de hoogte houden; loshalen; naar buiten halen; omhooghouden; omhoogkomen; ophogen; ophouden; opkalefateren; opklappen; opknappen; oplappen; oprollen; opstaan; opstropen; opvijzelen; uithalen; verheffen; verhogen
récupérer ophalen bekomen; eisen; herkrijgen; herstellen; hervinden; inhalen; inlopen; inmanen; invorderen; terugkrijgen; terugvinden; vorderen; weerkrijgen; zich hervinden
soulever omhooghalen; ophalen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; erop vooruit gaan; heffen; hijsen; lichten; naar boven tillen; naar boven trekken; naar voren brengen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogleiden; omhoogrukken; omhoogtillen; omklappen; op tafel leggen; opheffen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opperen; optillen; opvijzelen; opwaaien; opwerpen; poneren; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; tillen; vooruitkomen; vorderen
venir chercher afhalen en meenemen; ophalen; oppikken
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
récupérer ophalen

Synonyms for "ophalen":


Antonyms for "ophalen":


Related Definitions for "ophalen":

  1. komen halen om mee te nemen1
    • komt je vader je ophalen op het vliegveld?1
  2. er een beter cijfer voor halen1
    • ik moet het cijfer voor wiskunde ophalen1
  3. verzamelen door bij mensen langs te gaan1
    • wij halen geld op voor de club1
  4. weer weten hoe het was1
    • ik moet mijn wiskunde ophalen1

Wiktionary Translations for ophalen:

ophalen
verb
  1. een bestand van een computer of server naar een andere computer of server overbrengen
ophalen
Cross Translation:
FromToVia
ophalen aller chercher; venir chercher abholentransitiv: von einem Ort nehmen, um es (mit sich) an einen anderen zu bringen
ophalen ricaner sneer — raise a corner of the upper lip slightly in scorn