Summary
Dutch
Detailed Translations for opkrijgen from Dutch to French
opkrijgen:
-
opkrijgen (opgebruiken; opmaken)
épuiser; user; manger; finir; brûler; vider; flamber; consumer-
épuiser verbe (épuise, épuises, épuisons, épuisez, épuisent, épuisais, épuisait, épuisions, épuisiez, épuisaient, épuisai, épuisas, épuisa, épuisâmes, épuisâtes, épuisèrent, épuiserai, épuiseras, épuisera, épuiserons, épuiserez, épuiseront)
-
user verbe (use, uses, usons, usez, usent, usais, usait, usions, usiez, usaient, usai, usas, usa, usâmes, usâtes, usèrent, userai, useras, usera, userons, userez, useront)
-
manger verbe (mange, manges, mangeons, mangez, mangent, mangeais, mangeait, mangions, mangiez, mangeaient, mangeai, mangeas, mangea, mangeâmes, mangeâtes, mangèrent, mangerai, mangeras, mangera, mangerons, mangerez, mangeront)
-
finir verbe (finis, finit, finissons, finissez, finissent, finissais, finissait, finissions, finissiez, finissaient, finîmes, finîtes, finirent, finirai, finiras, finira, finirons, finirez, finiront)
-
brûler verbe (brûle, brûles, brûlons, brûlez, brûlent, brûlais, brûlait, brûlions, brûliez, brûlaient, brûlai, brûlas, brûla, brûlâmes, brûlâtes, brûlèrent, brûlerai, brûleras, brûlera, brûlerons, brûlerez, brûleront)
-
vider verbe (vide, vides, vidons, videz, vident, vidais, vidait, vidions, vidiez, vidaient, vidai, vidas, vida, vidâmes, vidâtes, vidèrent, viderai, videras, videra, viderons, viderez, videront)
-
flamber verbe (flambe, flambes, flambons, flambez, flambent, flambais, flambait, flambions, flambiez, flambaient, flambai, flambas, flamba, flambâmes, flambâtes, flambèrent, flamberai, flamberas, flambera, flamberons, flamberez, flamberont)
-
consumer verbe (consume, consumes, consumons, consumez, consument, consumais, consumait, consumions, consumiez, consumaient, consumai, consumas, consuma, consumâmes, consumâtes, consumèrent, consumerai, consumeras, consumera, consumerons, consumerez, consumeront)
-
Conjugations for opkrijgen:
o.t.t.
- krijg op
- krijgt op
- krijgt op
- krijgen op
- krijgen op
- krijgen op
o.v.t.
- kreeg op
- kreeg op
- kreeg op
- kregen op
- kregen op
- kregen op
v.t.t.
- heb opgekregen
- hebt opgekregen
- heeft opgekregen
- hebben opgekregen
- hebben opgekregen
- hebben opgekregen
v.v.t.
- had opgekregen
- had opgekregen
- had opgekregen
- hadden opgekregen
- hadden opgekregen
- hadden opgekregen
o.t.t.t.
- zal opkrijgen
- zult opkrijgen
- zal opkrijgen
- zullen opkrijgen
- zullen opkrijgen
- zullen opkrijgen
o.v.t.t.
- zou opkrijgen
- zou opkrijgen
- zou opkrijgen
- zouden opkrijgen
- zouden opkrijgen
- zouden opkrijgen
diversen
- krijg op!
- krijgt op!
- opgekregen
- opkrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze