Summary
Dutch
Detailed Translations for oprapen from Dutch to French
oprapen:
-
oprapen (oppikken; opsnappen; oppakken)
ramasser; prendre; recueillir; cueillir; amasser-
ramasser verbe (ramasse, ramasses, ramassons, ramassez, ramassent, ramassais, ramassait, ramassions, ramassiez, ramassaient, ramassai, ramassas, ramassa, ramassâmes, ramassâtes, ramassèrent, ramasserai, ramasseras, ramassera, ramasserons, ramasserez, ramasseront)
-
prendre verbe (prends, prend, prenons, prenez, prennent, prenais, prenait, prenions, preniez, prenaient, pris, prit, prîmes, prîtes, prirent, prendrai, prendras, prendra, prendrons, prendrez, prendront)
-
recueillir verbe (recueille, recueilles, recueillons, recueillez, recueillent, recueillais, recueillait, recueillions, recueilliez, recueillaient, recueillis, recueillit, recueillîmes, recueillîtes, recueillirent, recueillerai, recueilleras, recueillera, recueillerons, recueillerez, recueilleront)
-
cueillir verbe (cueille, cueilles, cueillons, cueillez, cueillent, cueillais, cueillait, cueillions, cueilliez, cueillaient, cueillis, cueillit, cueillîmes, cueillîtes, cueillirent, cueillerai, cueilleras, cueillera, cueillerons, cueillerez, cueilleront)
-
amasser verbe (amasse, amasses, amassons, amassez, amassent, amassais, amassait, amassions, amassiez, amassaient, amassai, amassas, amassa, amassâmes, amassâtes, amassèrent, amasserai, amasseras, amassera, amasserons, amasserez, amasseront)
-
Conjugations for oprapen:
o.t.t.
- raap op
- raapt op
- raapt op
- rapen op
- rapen op
- rapen op
o.v.t.
- raapte op
- raapte op
- raapte op
- raapten op
- raapten op
- raapten op
v.t.t.
- heb opgeraapt
- hebt opgeraapt
- heeft opgeraapt
- hebben opgeraapt
- hebben opgeraapt
- hebben opgeraapt
v.v.t.
- had opgeraapt
- had opgeraapt
- had opgeraapt
- hadden opgeraapt
- hadden opgeraapt
- hadden opgeraapt
o.t.t.t.
- zal oprapen
- zult oprapen
- zal oprapen
- zullen oprapen
- zullen oprapen
- zullen oprapen
o.v.t.t.
- zou oprapen
- zou oprapen
- zou oprapen
- zouden oprapen
- zouden oprapen
- zouden oprapen
en verder
- ben opgeraapt
- bent opgeraapt
- is opgeraapt
- zijn opgeraapt
- zijn opgeraapt
- zijn opgeraapt
diversen
- raap op!
- raapt op!
- opgeraapt
- oprapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze